1. Wanhopig schreeuw ik tot de HEER;
mijn zorgen werp ik voor Hem neer.
Ik smeek om hulp, ik roep Hem luid;
mijn klachten stort ik voor Hem uit.
2. Toen ik geen kracht meer over had
was U erbij, U kent mijn pad.
Maar onderweg dreigt het gevaar:
er ligt een valstrik voor me klaar.
3. Vertwijfeld kijk ik om mij heen;
maar niemand helpt, ik ben alleen –
geen medemens die mij ziet staan,
geen schuilplaats waar ik heen kan gaan. Lees verder