Tags

, , ,

Gemeente van Jezus Christus,

[intro]
vroeger, nog voor ik trouwde, logeerde ik regelmatig een weekend bij mijn schoonouders. Ze woonden destijds op een oude boerderij, waar geen centrale verwarming was. Er stond in de woonkamer een ouderwetse kachel die op hout of op kolen brandde. ’s Avonds werd hij de kachel nog opgestookt, maar in de nacht ging zo’n kachel natuurlijk steeds meer uit. Mijn schoonmoeder werd ’s ochtends altijd als eerste wakker. En haar eerste taak was dan: het vuur brandend houden. Het vuur weer laten oplaaien. Ze deed wat hout in de kachel, een paar kleine aanmaakhoutjes, misschien ook een stuk papier. Maar… ze pakte geen lucifers. Dat hoefde niet, want er was altijd nog wel wat vuur in de kachel. Gloeiende kooltjes, en als daarin werd gepord en geblazen dan kwam er al snel weer een vlammetje. Dan vatte daardoor een papiertje of een houtspaander vlam, en binnen korte tijd begon de temperatuur in huis alweer behaaglijk te stijgen.
Het vuur brandend houden. Daarover lezen we ook in vers 6 van de tweede schriftlezing. “Ik spoor je aan het vuur brandend te houden van de gaven die God je schonk”. Je zou ook kunnen vertalen, misschien wel beter: “ik spoor je aan het vuur aan te wakkeren”. Dan gaat het in de Bijbel natuurlijk over geestelijk vuur – het vuur van de Geest. We hoorden uit de eerste schriftlezing hoe de Heilige Geest neerdaalde op de gelovigen met Pinksteren. En hoe? In de vorm van… vlammen! Wel, dat vuur moet Timotheüs brandend houden, weer aanwakkeren. En daar gaan wij vanmorgen bij stilstaan.

[situatie van Timotheüs]
Timoteüs krijgt deze brief van Paulus, zijn mentor. Een brief met aanmoedigingen en aansporingen. Die heeft hij wel nodig. Timotheüs is op dat moment leider van de kerk in Efeze. Maar hij vindt dat niet makkelijk. Hij is nog jong en onervaren. Bovendien was hij waarschijnlijk onzeker van karakter. Hij vond zichzelf niet zo goed. In vers 7 schrijft Paulus aan hem, misschien wel met licht verwijt: ‘God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven’. ‘Lafhartigheid’ is wel erg negatief, ik denk niet dat Timotheüs laf was. Je kunt ook vertalen ‘een geest van vreesachtigheid’. Timotheüs was soms bang of hij het wel kon, goed werk doen voor God. Een Engelse vertaling zegt ‘a spirit of timidity’ – dat is goed gezegd. Timotheüs was wat timide.
Ik denk dat dit voor heel wat mensen herkenbaar is. Dat we onszelf ook niet zo goed vinden, onzeker zijn. En dat ook op het gebied van geloof. Dat we ons afvragen wat God nu aan ons heeft. Wat wij nu helemaal bijdragen aan zijn koninkrijk. Je kijkt naar anderen die veel meer doen, die veel vrijmoediger zijn in spreken over hun Heer; of die juist zoveel rust en vertrouwen uitstralen – terwijl jij vol onrust zit, en vragen. Je hoopt maar voor jezelf dat God genadig zal zijn voor je fouten, en veel verder kom je niet. Is dat niet heel herkenbaar?
Paulus, hij weet wat er in Timoteüs leeft. En juist daarom zegt hij: ‘ik spoor je aan het vuur brandend aan te wakkeren’. Want, zo gaat hij verder: ‘God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, maar een geest van kracht, liefde en bezonnenheid’. Geest staat in onze vertaling met een kleine letter, dat komt omdat de zin in het Grieks een samentrekking is, maar we moeten bij de ‘Geest van kracht, liefde en bezonnenheid’ toch zeker aan de Heilige Geest denken. Die Geest heb je, schrijft Paulus, dus in Zijn kracht kún je het! Zouden die woorden ook voor ons gelden?

[de Geest ontvangen toen]
‘God heeft ons niet een geest van lafhartigheid gegeven, Maar een geest van kracht, liefde en bezonnenheid’. Paulus spreekt erover als een vaststaand feit. Zouden wij dat ook doen?
In het geval van Timotheüs is er een heel duidelijk moment aan te wijzen dat hij de Geest ontving. Paulus kan wijzen op “de gave die God je schonk toen ik je de handen oplegde”. Met handoplegging ontving Timotheüs kracht voor zijn taak als gemeenteleider, kracht van de Heilige Geest. Net zo krijgt een predikant of ambtsdrager nog steeds de handen opgelegd – en net zo krijgt Gerda straks de handen opgelegd als ze belijdenis doet. Timotheüs hoefde daarom niet te twijfelen of hij de Heilige Geest wel heeft ontvangen. Hij kan terugdenken aan dat moment. Het vuur is er al, het hoeft alleen maar aangewakkerd te worden – net als bij de kachel van mijn schoonmoeder.
Maar wat nu als bij jou nooit de handen opgelegd zijn? Vroeger was dat niet de gewoonte bij belijdenis doen. Of je hebt nooit belijdenis gedaan – moet je dan de Heilige Geest missen? Moet het vuur dan nog worden aangestoken? In onze eerste schriftlezing zien we dat de Heilige Geest gelukkig niet van een handoplegging afhangt. De christenen met Pinksteren raakten zomaar ineens vol van de Heilige Geest. Dat het zo was, bleekwas duidelijk: ze spraken in vreemde talen, waren vol vuur. Er hoefde geen vuur aangewakkerd te worden, de vlammen sloegen ze letterlijk uit!
Maar wat als je niet zulke bijzondere ervaringen hebt? Er is een lied met Pinksteren: ‘wij delen in het vuur, het vuur van God gegeven’. Maar is dat zo? Misschien voel je je nu niet bepaald vol met kracht, liefde en bezonnenheid, eerder timide als Timotheüs. Mag je dan deze tekst toch ook op jou laten slaan? Geeft God ook ons die Geest?

[de Geest ontvangen nu]
Daar geeft de Bijbel een duidelijk antwoord op gelukkig. Een positief antwoord. Als je bij Jezus hoort, is de Heilige Geest ook voor jou. In Handelingen twee, waar het eerste Pinksterfeest beschreven wordt, zegt Petrus het tegen de mensen daar: “bekeer je en laat je dopen, dan zul je de gave van de Heilige Geest ontvangen.” Of anders gezegd: Word christen, dan is de Heilige Geest ook voor jou. We lezen er niet over handoplegging, ook niet dat ze allemaal in vreemde talen spraken of bijzondere ervaringen hadden. Maar de Geest was evengoed ook voor hen allemaal.
En zo is dat nog: als Jezus jouw Heer is, mag je geloven dat Hij je ook zijn Heilige Geest geeft – de Geest van ‘kracht, liefde en bezonnenheid’ en nog veel meer. Nee, niet automatisch, als je maar in de kerk komt of in de kaartenbak zit. Het gaat niet om formeel lidmaatschap, zelfs niet om belijdend lid zijn, het gaat ook niet om het aannemen van bepaalde ideeën. Het gaat om een leven met de Heer, het gaat erom dat je jezelf aan Hem hebt overgegeven. Hebt ú dat al gedaan, of jij…? Als dat zo is, als je gedoopt bent en gelooft (al is het met vallen en opstaan vreesachtigheid), dan hoef je niet te twijfelen of de Geest is er ook voor jou, met al zijn gaven! Ja, het kan natuurlijk zijn dat het vuur flink aangewakkerd moet worden, dat het niet meer is dan een gloeiend kooltje ergens in de hoek van je hart. Maar in principe ís het er. Als je christen bent, is het vuur van de Geest in je. Hopelijk hard brandend, maar anders ook.

[waartoe: voor taak]
Waarvoor geeft God eigenlijk de Heilige Geest aan wie gelooft? Allereerst om de vrucht van de Geest te laten rijpen, om je te vormen naar het beeld van Jezus. Bij de uitgang krijgen we er vandaag iets van uitgereikt! Maar in de tekst voor vandaag ligt de nadruk meer op de taak die elke christen heeft.

Waarvoor geeft de hemelse Vader ons zijn Heilige Geest? Om de taak te vervullen die Hij ons geeft. Er zijn bepaalde opdrachten die elke christen heeft. ‘God liefhebben boven alles, en je naaste als jezelf’ – dat so wie so, het grote gebod. En daarnaast de grote opdracht ‘maak alle volken tot Mijn leerlingen’ – die opdracht geldt nog steeds. Op die eerste pinksterdag begon het. Jezus had gezegd, voor zijn Hemelvaart: ‘jullie zullen mijn getuigen zijn’. En dat doen de leerlingen, wanneer de vlammen branden met Pinksteren. Vrijmoedig spreken ze over Jezus, en velen komen tot geloof. Ook Timotheüs is bezig met deze taak. Paulus spoort hem aan, zo lezen we in vers 8, om zich niet te schamen maar vrijmoedig te getuigen van de Heer. Maar tegelijk is Timotheüs’ taak breder. De handen zijn hem ook opgelegd, zodat hij de gemeente goed kan leiden en onderwijs kan geven uit de Schriften.
Zo hebben wij allen een taak voor God en zijn koninkrijk. De grote opdracht en het grote gebod zijn voor ons allemaal. Maar verder is elk mens anders. De een biedt een luisterend oor, de ander is meer van de praktische hulp, en ga zo maar door. Wat ook ónze taak is, in dat alles hebben we kracht, liefde en bezonnenheid nodig – de bijstand van de Heilige Geest. En gelukkig, die is gegeven, met Pinksteren, voor ieder die gelooft.

[kracht, liefde en bezonnenheid]
De Heilige Geest kan soms wondergaven geven. Spreken in vreemde talen, de gaven van genezing, of van profetie. Maar in onze tekst vandaag gaat het juist om minder wonderlijke dingen. Kracht, liefde en bezonnenheid: dat wat nodig is zodat wij kunnen meewerken aan Gods grote plan. De Geest met een hoofdletter is dan haast niet te onderscheiden van een geest met kleine letter. Een geest van kracht: zodat je stappen durft te zetten, dingen durft te doen of te zeggen, ook al ben je van jezelf timide als Timótheüs. Kracht om jezelf aan te pakken ook, trouwens. Een geest van liefde: dat je een ander echt ziet, en het goede voor hem of haar wilt zoeken. Bewogenheid die in beweging zet.
Een geest van bezonnenheid tenslotte: dat je weet wat passend is, wanneer je moet wachten of welk woord wijs is. Die Geest is ons beloofd! Sterker nog: die Geest is aan ons gegeven, als we maar bij Jezus horen.
Het is prachtig hoe deze 3 dingen elkaar aanvullen: kracht, liefde en bezonnenheid. Kracht alleen wordt snel onbeheerst of onbesuisd. Liefde alleen kan sentimenteel worden. En als je alleen maar bezonnen bent, slaan de vlammen er nooit uit. Juist kracht om aan de slag te gaan, gevoed door de bewogenheid van de liefde en in toom gehouden door bezonnenheid – dat is wat de Geest ons leren wil. Zou je zo niet in leven en geloof willen staan? Krachtig, liefdevol en bezonnen. Het kan, want het is Pinksteren geweest!

[danken én aanwakkeren]
‘God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid, maar een Geest van kracht, liefde en bezonnenheid’. Die woorden mogen we op deze pinksterdag meenemen. Juist ook als je jezelf niet krachtig voelt of vol liefde, of wijs in het woord van God. God heeft ons gegeven – zet daar eens een streepje onder vanmorgen. Niet van ‘ik hoop dat ik er nog eens iets van krijg’ – nee, iets van die Geest, de Geest van Jezus, is in jou als je gelooft. Misschien moet het vuur erg aangewakkerd worden, dat kan. Maar het hoeft niet vanaf nul aangestoken te worden. God hééft zijn Geest gegeven, met Pinksteren. Ook aan jou, die zo onzeker bent. Ook aan u, die vooral eigen tekortkomingen ziet. Hij staat je bij! Hij ziet je zitten! Hij wil je kracht geven. Dat mag je geloven, en dankbaar aanvaarden. Dan mag je Hem niet alleen bidden – dat doe je vast al, misschien wel heel vaak: ‘Heer, help me’. Je mag er ook voor dánken – doe dat eens! ‘Heer, dank u, dat Uw Geest hebt gegeven, ook aan mij!’ Ja, neem het aan in geloof: ‘God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid, maar een Geest van kracht, liefde en bezonnenheid’.

Als je dat gelooft, zul je het ook gaan merken. Let maar eens op! En tegelijk: we mogen het vuur aanwakkeren – ook die oproep kwam tot ons. Aansteken kunnen we zelf niet, hoeven we gelukkig ook niet. Maar we mogen het wel aanwakkeren. Daar zou veel over te zeggen zijn, maar ik moet het nu laten liggen. Aanwakkeren kan bijvoorbeeld door samen te komen met andere gelovigen. Immers: één gloeiend kooltje gaat uit, een hoopje ervan bij elkaar gaat branden. En zoals Paulus het aan Timotheüs schrijft: we mogen ook onszelf wel aanvuren. Gá voor God, wees niet bang, je hebt immers de Geest bij je! Paulus zegt, in Filippenzen 4:13: Ik vermag álle dingen door Hem die mij kracht geeft. Dat zijn pas vurige woorden! Maar het is waar. In jezelf ben je zwak, maar Gods Geest geeft kracht – en liefde, en bezonnenheid!

[slot]
Ja, wat een Pinksterwoorden! ‘God heeft ons niet een geest van vreesachtigheid gegeven, maar van kracht, liefde en bezonnenheid’. Laat dat meegaan, laten we er uit leven. Laat dit vuur, eenmaal aangestoken, ook in onze gemeente krachtig mogen branden. We gaan het zingen: ‘sterk en vurig wordt mijn ziel/ wanneer ze U aanschouwt’!

Amen.