Gemeente van Jezus Christus,
[Intro]
in gedachten zie ik Jezus aan het kruis hangen. Naast hem zijn nog twee mannen gekruisigd, misdadigers. Ook zij zijn ter dood veroordeeld. Daar hangen ze, vol pijn, vastgespijkerd aan het hout van het kruis, in de oosterse zon. Hun leven is verloren, maar ze zullen niet meteen sterven. Dat kan nog een hele tijd duren. Tijd om dingen te zeggen, tijd om dingen te denken. In het midden hangt Jezus, in dezelfde situatie als zij. Zo worden de woorden van de profeet Jesaja vervuld “Hij is onder de misdadigers gerekend”.
[de misdadigers een beeld van ons]
Veroordeelde misdadigers, moordenaars. Op het eerste gehoor staan zij heel ver bij ons vandaan. En hun akelige situatie ook – gelukkig. En toch… Toen ik deze passage bestudeerde kwam ik erachter dat deze misdadigers model zijn voor alle mensen. Ook voor jou en mij. Nee, natuurlijk zijn wij geen moordenaars, geen veroordeelde criminelen. Wij zijn nette mensen, toch? Maar toch… Die misdadigers zaten letterlijk vast aan het kruis. Ze zaten vast als gevolg van wat ze gedaan hadden. Hun keuzes hadden hen hier gebracht, en nu konden ze nergens meer heen. Ze zijn tot de dood gedoemd, veroordeeld. En na de dood wacht hen Gods oordeel.
En nogmaals: u of jij bent vast geen misdadiger in de zin van het wetboek. Maar uit onszelf zijn we los van God. En we kiezen verkeerd. Soms in grote, en vaak in kleine dingen. We zitten vast daardoor, niet minder vast dan die misdadigers! En uit onszelf is ons leven tot de dood gedoemd. Het oordeel dat al bij Adam werd uitgesproken, en dat voor ons allemaal nog steeds geldt: sterven. En na de dood? Dan zal God ook ons oordelen.
[de eerste misdadiger]
Zo is onze situatie, geestelijk gezien. Zo is de situatie, letterlijk, van die twee mannen links en rechts van Jezus. Vast, veroordeeld, geen toekomst. Maar er is wel verschil tussen die twee mannen. De een wil er allemaal niet over nadenken, over zichzelf, zijn daden, zijn schuld. Hij heeft ook geen mededogen met anderen. Hij roept spottend, tussen de pijn door, naar de middelste man aan het kruis: “hé, jij bent toch de Messias? Red jezelf dan en ons erbij!” Ja, hij zou graag uit deze situatie zijn. Maar hij is hard, wil niet denken over waarom hij hier hangt. En zulke mensen zijn er nog steeds. Hard voor anderen, meedogenloos, en geen moment de gedachte dat ze zelf ook verkeerd kunnen zijn. Ik hoop niet dat u of jij zo bent. Want deze man gaat spottend verloren, zonder inkeer en zonder vergeving.
[de tweede misdadiger]
Nee, liever hoop ik dat we ons herkennen in die andere misdadiger. Hij roept de eerste tot de orde: “wat spot je nou! Heb je geen ontzag voor God?” Deze man noemt de naam van God. En meer nog, hij zegt: “wij worden terecht gestraft: Het is ons verdiende loon”. Hij heeft zelfkennis. Gezegend ben je als je dat hebt. Nee, ik zei al Wij zijn geen moordenaars waarschijnlijk. Maar zonden hebben we allemaal. Of heb je geen ontzag voor God? Juist als je weet dat je leeft op zijn wereld, weet dat je leeft onder zijn wet, dan ga je niet in de ontkenning, maar dan erken je. Erken je dat je vast zit. Dat je jezelf niet kunt veranderen in een echt goed mens, zoals God zou willen. Zó is het ons ons, met u, jij en mij. Ik hoop dat je erachter bent gekomen.
Maar dan gaat deze man verder. Hij roept naar Jezus, net als de eerste misdadiger deed. Maar deze man roept een gebed: “Jezus, denk aan mij als u in uw Koninkrijk komt!” Denk aan mij! Hij ziet iets in Jezus. Wat precies? We weten het niet. Hij had Jezus’ gebed gehoord voor degenen die hem aan het kruis hingen. Hij had de spot gehoord “koning van de Joden”. En blijkbaar was dat op een of andere manier dat zijn hart binnengedrongen. Deze misdadiger laat zien wat geloof ten diepste is, als alle franje wegvalt. Het is: jezelf kennen, en het bij Jezus zoeken. En dat laatste is het belangrijkste. Dat doet deze man, op het laatste moment. Roepen tot Jezus, het zoeken bij Jezus, bidden: ‘denk aan mij’.
[Jezus’ antwoord]
En dan het wonder. Jezus zegt niet “goed, ik zal aan je denken” – dat had misschien een flauwe hoop gegeven. Maar wat zegt Jezus, tegen de man die het bij hem zoekt? Veel meer, oneindig veel meer: “vandaag nog zul je met mij in het paradijs zijn”. Het állermooiste, en ook nog meteen. En dat voor een misdadiger. Zó is Jezus! Zo is zijn genade. En niet alleen toen, ook vandaag. Hij zegt het, tegen ieder van ons die beseft dat hij vastzit, uit zichzelf onder de dood niet uitkomt. Hij zegt het, tegen ieder die ontzag heeft voor God en besef dat hij niets verdient. Hij zegt: “je mag met mij in het paradijs zijn” – bij God horen, bij God komen, voor eeuwig. Dat belooft hij. Daar gaf hij zelfs zijn leven voor: om de poort van het paradijs te openen. Voor wie? Niet voor goede mensen, maar voor slechte. Voor misdadigers en moordenaars. Want daarom wordt ons dit verteld: als zelfs een veroordeelde moordenaar in het paradijs kan komen, dan kan het zeker voor iedereen! Als je het bij Jezus zoekt – dáár gaat het om.
[link met het Heilig Avondmaal]
Ja, Jezus denkt aan ons. En daarom denken wij aan Hem vandaag. Vol eerbied en liefde. Daarom denken wij aan hem, als we straks brood en wijn delen. Daar worden onze lege handen gevuld, daar mogen we ontvangen. Niet omdat wíj iets verdienen, maar omdat Híj het verdiend heeft. Omdat hij uitdeelt, aan ieder die tot inkeer komt en het bij hem zoekt.
Jezus verzekerde het aan het kruis aan die misdadiger. Letterlijk zegt hij “amen, ik zeg je…!” Zéker weten. En zo verzekert hij het aan ons, als we aan zijn tafel komen. Amen, zo waar je dit brood ontvangt, zo zeker als je de wijn drinkt, zó zeker mag jij, mag u welkom zijn in Gods paradijs. Het is vást, in Jezus woord. In Jezus’ dood. In Jezus’ leven. Dan mag het Heilig Avondmaal vooruitwijzen naar eens, naar de maaltijd eens bij Hem. “Gij overstelpt met gaven, tot in het paradijs”. Dat gaan we zingen.
Amen