Gemeente van Jezus Christus,
[intro]
het is een ongelooflijk verhaal wat we vanavond lazen, die geschiedenis van het gouden kalf. Het volk van God valt op de meest grove wijze weg af van God. En dat juist op déze plek en op deze manier! Deze plek: aan de voet van de berg Sinai, waar de HEER aan hen is verschenen. En dat niet alleen, er is een verbond gesloten: Hij zal hun God zijn, zij zullen zijn volk zijn. Plechtig was hier het verbond bezegeld, en drie maal had het hele volk gezegd: ‘alles wat de HEER gesproken heeft, zullen wij doen!’ Dat maakt ook de manier waarop ze de fout ingaan des te erger: door een beeld te maken. De HEER had net nog maar de Tien Geboden gegeven, de grondwet voor Israël. “Géén andere goden voor mijn aangezicht… geen beelden maken en die vereren….’ En nu doen ze het wél! Letterlijk voor Gods aangezicht, want de wolk van Gods aanwezigheid hangt nog om de top van de berg. De HEER is daar en Mozes spreekt met Hem.
Wat een contrast met war er beneden gebeurt! Het is alsof je een huis ziet wat aan de ene kant wordt gebouwd, en aan de andere kant afgebroken. Boven geeft God plannen voor de tabernakel, de tent waarin Hij bij zijn volk wil wonen. Hij ziet een toekomst samen voor zich. Maar beneden… beneden wis zijn plek al ingenomen door een kalf van goud. Ongelooflijk! Daar wordt afgebroken wat is opgebouwd tussen de HEER en hen.
We staan vanavond stil bij deze geschiedenis vol contrasten. Ik heb mijn preek in twee stukken verdeeld, heel eenvoudig: beneden, en boven. Eerst kijken naar wat er onderaan de berg gebeurt, waar het volk is en Aäron; daarna richten we ons op wat er boven op de berg gebeurt, waar de HEER is met Mozes.
[beneden]
[het volk]
Eerst dus beneden. Hoe komen de mensen er eigenlijk toe om dat gouden kalf te maken? Op het eerste gezicht lijkt het heel onlogisch, na alles wat er bij de berg gebeurd is. Maar leef je eens in in deze mensen. Bijna hun hele leven waren ze slaaf geweest in Egypte, geregeerd door angst. Nu zijn ze hier bij deze berg, vrij, en ze hebben de HEER leren kennen die hun God wil zijn – al kennen ze Hem nog niet héél goed, het is nieuw allemaal. Maar nu, nu zijn ze al ruim een maand aan het afwachten. Mozes is de berg opgegaan om met de HEER te spreken. Ze zagen hem verdwijnen in de wolk. En daarna… niets meer. Nou ja, wachten maar. Een dag, nog een dag, een week, twee weken, drie… het duurt wel lang! Misschien vroeg eerst een kind het wel: waar is Mozes? Maar het duurde niet lang of volwassenen zeiden het ook tegen elkaar, mopperend: wanneer komt die Mozes eens terug? Iemand fluisterde: zou het wel goed gaan met hem? Angst overviel ze. Wat moeten ze zonder leider, hier midden in de wildernis? Iemand riep: hij is vast verongelukt! Een ander riep: hij is verhongerd! Hij had totaal niets bij zich om te eten of drinken, en nu bijna veertig dagen weg…! Een man bromde: hij is vast te dicht bij de HEER gekomen, díe heeft hem gedood! Verontwaardiging groeide: waarom liet Mozes ons in de steek? Waarom laat de de HEER ons zitten? Waarom gebeurt er niets? Ze zijn als een kind dat maar niet opgehaald wordt bij het schoolhek. Daar staat het maar, als enige nog… Van binnen wordt het eerst bang, en dan boos op de ouder die maar niet komt!
Angst, onzekerheid, ongeduld. Niet weten waar je aan toe bent met God. Het volk kan het niet aan! Ze willen iets concreets, iets tastbaars – een god die dichterbij is, die je mee kunt nemen. Ze schreeuwen het uit tegen Aäron, Mozes’ plaatsvervanger: maak voor ons een God die voor ons uit kan gaan! Houvast willen ze, niet willoos wachten en hopen dat het nog weer goedkomt. En dáárom, dáárom dat gouden kalf!
Het ironische bij dit alles is dat de HEER daarboven juist instructies geeft om de tabernakel te maken. Hij weet wel hoe het volk haakt naar zijn concrete aanwezigheid, naar iets zichtbaars… Maar helaas, voor de HEER is uitgesproken heeft het volk al zelf iets geregeld. Geen gouden ark, maar een gouden kalf.
[wij niet anders]
Is het volk Israël hier nu zoveel slechter of ongeloviger dan wij? Ik denk het eigenlijk niet. Ik wil ook zekerheid hebben. Ik vind het ook lastig dat God zo ongrijpbaar is, dat Hij niets doet of niets van zich laat merken. U niet? Je wilt Hem graag beheersen, in handen hebben. Dat je bidt als je bang bent: HEER, geef me rust – en dat komt meteen. Dat je vraagt: HEER, laat me toch een vriendin vinden – en de volgende dag kom je haar tegen. Maar werkt het zo? Nou, nee. Of… soms ook wel, wonderlijk genoeg. U hebt het misschien zelf weleens meegemaakt, hoe Hij heel concreet helpt, hoe je zijn nabijheid diep ervaart. Maar soms ook niet. Je bidt, en je voelt helemaal niets, en er gebeurt ook niets. Hoe moeilijk is dat voor een mens!
Wij kunnen God niet vasthouden, en al helemaal niet beheersen. We kunnen hem alleen vertrouwen, ons vasthouden aan zijn woorden. Grote dingen had de HEER beloofd, aan Israël, en aan ieder die gelooft: Ik zal jullie God zijn, je mag de mijne zijn. Ik zal je leiden, zegenen. Ik zorg dat je aankomt in het goede land. Maar hoe, en wanneer – dat laat Hij open. De Israëlieten moeten maar wachten, daar onder aan de berg. Wij vaak ook. En soms vraag je je af of het allemaal wel klopt. Het is ongrijpbaar, Hij is ongrijpbaar.
En wat doe je dan? Hoe het zóu moeten, is zo moeilijk niet: vertrouwen op zijn beloftes, en leven naar zijn bevelen. De tien geboden, het Liefdegebod van Jezus… Maar al te vaak zoeken we dan onze zekerheid in iets anders. Iets tastbaarders. We maken onze eigen god, ons gouden kalf. Misschien wel heel letterlijk, je geld. Kun je daar niet bijna alles mee kopen? Of je vertrouwt op je goede gedrag, op je intelligentie. Op pillen of programma’s die geluk en gezondheid moeten brengen. Op dingen die je zelf in de hand kunt hebben, of waar je je juist aan overgeeft. Want God – tja, met Hem weet je het niet…. Voelt u hem?
En toch is dít wat God van ons vraagt: eenvoudig vertrouwen, en gehoorzamen. Dan zal blijken dat Hij helemaal niet onberekenbaar is. Nee, Hij is de trouw zelf! Maar dan moet je wel durven loslaten, in plaats van iets vast te grijpen. Had Israël maar net iets langer gewacht, dan had de HEER hen zélf een heiligdom gegeven, een gouden ark waar Hij troonde, een prachtige plek om Hem te ontmoeten. Maar nu maken ze zélf iets, en het gaat vreselijk mis.
Durft u, durf jij te wachten op God? Bedenk eens één concreet ding waar je mee zit. Durf je dat bij God neer te leggen en verder los te laten? Of zoek je toch snel iets anders als houvast? Hebben wij soms ook onze gouden kalveren?
[boven]
[Gods gepassioneerde reactie]
Zo zagen we het volk, beneden aan de berg. Maar laten we nu ten tweede ook kijken naar boven op de berg. Wat gebeurt er daar?
Het contrast is groot. Beneden klinkt feestgedruis, uit de grondtekst is af te leiden dat het een losbandig feest werd, een soort orgie. Boven heerst heilige rust. De HEER is daar, en Mozes, zijn dienaar en vertrouweling. Al veertig dagen spreekt de HEER tot hem, het lijkt wel of ze de tijd stilstaat daar in de wolk. Maar dan ineens… De HEER spreekt tot Mozes, en zijn stem klinkt heel anders dan eerst, een scherp bevel: ‘ga terug naar beneden! Jouw volk, dat je uit Egypte heeft geleid, misdraagt zich! NU al wijken ze van mijn weg’. Boosheid, gekwetstheid klinken door in zijn woorden. De HEER noemt Israël zelfs: ‘jouw volk, dat jíj, Mozes, uit Egypte hebt geleid’. Niet meer ‘zijn volk’. Het is óver! Het verbond is kapot. Straks gooit Mozes de twee stenen platen stuk, en dat geeft precies aan wat er gebeurd is: het verbond met God ligt in stukken.
De HEER heeft alles gezien. Hij ziet het allemaal niet maar aan van een afstand, nee, Hij is diep geraakt door wat er gebeurd is. Israël, zijn volk, door Hem uitgekozen en bevrijd; het volk waar hij zojuist een verbond mee heeft gesloten, het volk dat Hij liefheeft – het is hem ontrouw. Vergelijk het met iemand die nog maar pas getrouwd is, het ja-woord klinkt nog bijna in je oren, de trouwkaart staat nog op de vensterbank – en dat die persoon dan merkt dat de ander vreemd gaat. Altijd ontoelaatbaar, maar nu, als je net pas samen begint. Verdriet en woede strijden om voorrang! Zo is onze God vol passie! Zó is Hij.
Zijn toorn, zijn woede komen op. Maar zijn woede is gekwetste liefde. ‘Houd me niet tegen’, zegt Hij tegen Mozes, ‘ik zal ze wegvagen in mijn woede’. Heel menselijk wordt hier over de HEER gesproken. Maar juist zo proef je waar het Hem om gaat. Niet dat er een regel is gebroken – “ik had nog zo gezegd, geen beeld maken” – maar dat de relatie is gebroken – “jullie horen toch bij Mij??”
Zó is onze Heer. Je kunt niet alleen zijn regels overtreden, je kunt Hem píjn doen, op het hart trappen. Juist als je bij Hem zegt te horen. Hebt u daar wel eens over gedacht? Heb je dat weleens beseft, ineens, bij iets wat je deed?
[Mozes als mediator]
Gods woede vlamt vreselijk op. ‘Houd me niet tegen, Mozes, ik wil ze wegvagen!’. is dit het einde van Israël? Nee, toch niet! Want Mozes springt in de bres. ‘Houd me niet tegen’ hoort Mozes, en het is alsof hij denkt ‘dat kan dus nog wel, tegenhouden’. En meteen vraagt hij aan de HEER ‘wilt u uw eigen volk wegvagen, dat U zelf heeft bevrijd?’ Mozes aanvaardt het niet, dat de HEER het heeft over ‘jouw volk, dat jij hebt uitgeleid’. Nee, zegt hij, Úw volk is het! Hij wijst op wat de Egyptenaren zullen denken als de HEER zijn volk uitroeit. Hij wijst op de beloften die de HEER deed aan Abraham. Mozes springt in de bres voor het volk. Straks, beneden, kont hij bij het volk op voor de HEER, maar hier, boven, komt hij bij de HEER op voor het volk. Mozes is als het ware een ‘mediator’ die zijn best doet om een conflict niet te laten escaleren. Hij gaat tussen de partijen staan. Je moet maar durven tegenover de HEER!
En juist zo, als ‘mediator’, lijkt Mozes op Jezus. ‘Mediator’ – laten we maar liever zeggen met een Bijbels beeld ‘middelaar’. Mozes zal uiteindelijk voor verzoening zorgen, dat zullen we in een volgende preek nog horen. Op dit moment zorgt hij dat de onmiddellijke straf wordt ingetrokken. Maar het conflict is nog lang niet opgelost. De HEER zei boos ‘jouw volk’. Mozes zegt ‘nee, úw volk’. Aan het einde van het hoofdstuk zeggen Mozes en de HEER simpelweg ‘het volk’. Maar zijn ze nog Gods volk, kunnen ze dat nog zijn? Daarover volgende week meer!
[toepassing]
Hoe is dit alles naar ons te brengen? Wel, onze God is dezelfde als toen. Maar onze situatie is heel anders. Israël had op dit moment alléén de wet, de tien geboden, maar nog geen middel om weer in het reine te komen met God. Er was nog geen tabernakel om je te buigen, geen altaar om te offeren! Het was voor Mozes, en later voor heel het volk, echt een open vraag: gat dit nog goed komen? Wij, God zij dank, weten meer. We weten van vergeving die Hij belooft. We weten van Jezus Christus, die het grote offer bracht tot verzoening. Wij hebben niet, nooit, te maken met Gods ongeremde woede. Altijd staat er die middelaar tussen Hem en een zondig volk – Jezus. Hij organiseert zijn eigen tegenspraak. Daar zorgt God zelf voor, en dat is ons behoud. Dat was Israëls behoud toen. Uiteindelijk gaat God verder met hen, zozeer ze ook zondigden hier. Zo wil Hij ook met ons altijd opnieuw beginnen, hoezeer wij Hem vergeten. Hoezeer we Hem zelfs vervangen door andere dingen die houvast geven. Als wij aan Hem niet genoeg hebben, als we zelfs doen wat Hij verbiedt. Als we Hem op het hart trappen… Er is een nieuw begin, altijd!
[slot]
Laten we dan die beide dingen vasthouden die we zagen, die beneden en die boven. Beneden, daar zijn wij. Daar komt het aan op simpelweg vertrouwen en gehoorzamen. Zijn wij daar veel beter in dan Israël? Ik vraag het me af! En boven, daar is God. Hij die u liefheeft, die u riep, die u de zijne noemt. En die dáárom zo boos wordt als we Hem terzijde schuiven voor andere dingen. Maar weet wel: zijn boosheid is is gekwetste liefde. En juist daarom is dat niet het laatste woord. Als we vallen, als we de Heer vergeten, als we alles doen wat Hij verbiedt, dan is daar Jezus, de Middelaar. Hij zegt: mijn volk? Ja! En daarom: uw volk, Vader. Opdat wij vertrouwen en gehoorzamen, en leven uit Gods verbond.
Amen