Tags

, ,

Uit de Bijbel is gelezen 2 Koningen 6:24-7:20

 

Gemeente van Jezus Christus,

[ntro: overvloed]
toen ik de afgelopen tijd langs de Altenase wegen fietsen, zag ik iets wat me opviel. Iets waardoor me weer eens duidelijk werd hoe welvarend, hoe rijk ons land is. Waar ik dat aan zag? Aan de appel- en notenbomen, waar de afgelopen maanden de vruchten van rijp waren. Er staan er nogal wat, in tuinen en langs dijken en wegen. Sommige strak bijgehouden door de eigenaars, gesnoeid en bemest, en met de vruchten dankbaar verzameld als ze vallen, bij noten, of geplukt net daarvoor, bij appels. Maar er zijn ook bomen waar niemand naar omkijkt. Ik zou zo een paar plaatsen kunnen noemen waar de appels liggen weg te rotten, of waar de noten aan de vogels worden overgelaten. Is dat erg? Tja, is geen plukplicht of zo. Maar het toont wel aan hoe welvarend we zijn in Nederland. Blijkbaar is er gewoon geen behoefte aan deze vruchten. En niet alleen bij de eigenaar, ook als die bomen op het gemeentegras staan komt er niemand rapen. We hebben genoeg!
Zomaar een typerend iets. Maar je kunt het ook in de statistieken bevestigd krijgen: Nederland hoort bij de top-tien van welvarendste landen ter wereld. Heel wat mensen hier in de kerk gaan meerdere malen per jaar op vakantie, of hebben meerdere auto’s, of… Ja, natuurlijk, ik weet het wel: niet ieder heeft het zo goed, ook niet in Nederland, ook niet in Woudrichem. Maar blijkbaar is de nood niet zo hoog dat kinderen appels moeten gaan rapen, of walnoten verzamelen. Op hoeveel plaatsen in de wereld is dat niet compleet anders!

[contrast met gebrek toen en nu]
En zo mogen we vandaag dankdag vieren, dankdag voor wat er is gegroeid op de akkers en aan de appelbomen, voor wat we hebben aan voedsel en voorspoed. Wel, er is genoeg om voor te danken, dat zal duidelijk zijn. Maar… echt dankdag houden is zo eenvoudig nog niet. Heel makkelijk kan het ontaarden in een soort verplicht nummer ‘ja, we mogen wel dankbaar zijn’. Maar… beseffen we echt hoe bijzonder onze situatie is? Als je vergelijkt met onze grootouders, als je vergelijkt met zoveel mensen wereldwijd.
Even een voorbeeld. Vroeger at ik wel eens bij mijn oom en tante. Als die oom bad voor het eten zei hij altijd ‘we denken ook, Heer, aan degenen die zoveel minder hebben’ en nog iets erna. Ik vond dat altijd een beetje vreemd: moet dat nu elke keer benoemd worden? Maar toch, juist op deze dag is het wel eens goed om daaraan te denken, en niet alleen tevreden de handen te vouwen.
Het Bijbelgedeelte dat we lazen drukt ons daarbij behoorlijk op de feiten. Daar is gebrek aan alles! De stad Samaria wordt belegerd, en al het voedsel is op. Een ezelskop, met nauwelijks vlees eraan, wordt voor een kapitaal verkocht. Er is zelfs sprake van kannibalisme, zo groot is het gebrek. Gruwelijk om te horen! Tja, en dat was toen. Maar hoevelen zijn er niet die in ónze tijd door oorlog en dan ook door honger getroffen worden? Juist gewone mensen lijden dan het meest. Denk aan de situatie in Noord-Syrië, waar nu als ik het goed heb gelukkig een wapenstilstand is. De gaarkeukens in kapotgeschoten dorpen, en het dorp ernaast waar zelfs geen gaarkeuken is…

Er is gebrek op aarde. Niet iedereen kan danken voor voldoende voedsel. Moeten we dan meteen moeilijke vragen gaan stellen over Gods leiding? Welnee. Op deze aarde geeft Hij voldoende voedsel voor iedereen. Het zijn de mensen, en vooral de machtige, die maken dat het niet klopt. Oorlog, uitbuiting, onderbetaling. De één heeft gebrek, de ander heeft overvloed. En bij die laatsten horen over het algemeen wij, hier in Nederland. Kun je dan zelfvoldaan je zegeningen tellen? Nee, dit te weten moet ons bescheiden maken, en mededeelzaam – daar kom ik zo op terug.

[delen van wat God geeft]
In de stad Samaria is dus honger. Buiten die stad vinden we een groepje melaatse mannen. Hun situatie is helemaal ellendig. In de stad mogen ze wegens hun besmettelijke ziekte niet komen, óók niet nu de vijand kwam. Waar ze vroeger nog wel eten kregen van familie of anderen in de stad, is dat nu voorbij. Daar zitten ze, gevangen tussen de strijdende partijen! Wat nu? Ze overleggen samen. De stad ingaan heeft geen zin – daar is geen eten, en ze zullen trouwens toch niet worden toegelaten. Hier bij de stadspoort rondhangen helpt ook niet: niemand zal ze nu wat geven. Dus dan maar naar het vijandelijke kamp. Als Joden, en als dragers van een besmettelijke ziekte, zullen ze daar zeker niet met open armen worden ontvangen. Daarom gaan ze in de avondschemer, waar ze minder opvallen.
Daar lopen ze, de armsten van de armsten. Ze komen in de buurt van het kamp. Maar wat schetst hun verbazing – het kamp is compleet verlaten! Voorzichtig kijken ze rond: niemand! Ze sluipen een tent binnen, vinden voedsel en eten het gretig op op. Nog een keer kijken – nee, echt niemand te bekennen! De HEER, zo vertelt het verhaal, heeft de soldaten angst aangejaagd zodat ze halsoverkop zijn gevlucht. Dan gaan de melaatse mannen waardevolle spullen verzamelen: goud, zilver, kleding. Ze verstoppen het, en gaan nog meer halen. Maar dan beseffen ze: dit is niet OK. Ze moeten delen! Achter hen ligt een uitgehongerde stad. Moeten die mensen het nieuws niet horen? En snel lopen ze terug.
Deze melaatse mannen zijn een voorbeeld voor ons. Als wij onverdiend veel krijgen, zoals zij, en we realiseren ons dat, bijvoorbeeld vandaag… dan is het niet goed om alles voor jezelf te houden. Dan dient er gedeeld te worden met wie het nog meer nodig heeft! Wat je zomaar van God krijgt mag je doorgeven, aan mensen dichtbij, en mensen verder weg – dat gaat dan meestal via de bank, via een goededoelenorganisatie. Dat mag? Nee, dat móet! De melaatsen zeggen het tegen elkaar, in onze vertaling is dat helaas totaal wegvertaald: ‘als we het niet doen, laden we schuld op ons’. Een zwaar woord! Maar zo is het wel! Wat zou de HEER ervan denken, als hij die mannen alleen bezig zou zien met goud begraven, terwijl ze zich niet bekommeren om die stad vol hongerige mensen vlakbij? Wat zou de HEER ervan denken als wij ons geld uitgeven aan luxe en de naaste in nood vergeten? ‘We zouden schuld op ons laden’ – het is zo!

[overvloed is onverdiend]
Dat is wel een heel negatieve reden om te delen: geen schuld op je laden. Er is echter nog een veel belangrijkere reden om te delen: niet Gods strengheid, maar zijn goedheid. God geeft ons namelijk veel meer dan wij ooit verdienen. Die melaatse mannen zijn zomaar rijk. Maar even later is zelfs de hele stad weer rijkelijk voorzien van voedsel. Gód geeft dat, hij had het al aangekondigd door de profeet Elisa. Maar verdienen de mensen dat, verdient de koning deze verlossing? Niet bepaald. De koning gelooft niet dat God helpen kan, en wil zelfs zijn profeet onthoofden. De mensen in Samaria dienen God niet op een goede manier, ze knielen voor kalverbeelden, zo was eerder in het Bijbelboek te lezen – niet veel beter dan de mensen die bogen voor het gouden kalf in de woestijn, we hoorden het afgelopen zondagavond. En tóch geeft God ze overvloed, doet Hij als het ware zijn hemelsluizen open.

En wij, die zoveel hebben – ja, de een meer dan de ander, ik weet het, maar op wereldschaal toch allemaal veel – hebben wij dat verdiend? Zijn wij beter dan mensen in Syrië of Congo of Kazachstan die veel minder krijgen? Ik denk van niet. Ik kan zo een paar redenen verzinnen waarom ons land juist níet verdient gezegend te zijn, waarom ikzelf dat niet speciaal verdien. Dan kunnen we alleen maar verbaasd zijn over de onverdiende overvloed die God over ons uitstort.

[Gods grote belofte]
God geeft. Hij geeft niet omdat mensen het verdienen, maar uit zijn goedheid. Het zit in zijn karakter, om het zo eens te zeggen. Hij is niet de Opperbaas die willekeurig bepaalt: jij krijgt veel, en jij weinig, en jij té weinig. Nee, de HEER is een genadige, een gulle God. Hij wil graag overvloedig geven aan allen. Niet alleen een volle buik, hoewel dat ook, maar werkelijk ‘leven in overvloed’ zoals Jezus zegt. En geeft Jezus niet ook? Het diepste: zijn leven voor ons, opdat zijn leven ín ons zal zijn.
En zo geeft de HEER een belofte, aan mensen die dat niet verdienen: dat de hemelsluizen zullen open gaan. Allereerst aan de mensen toen in Samaria. Elisa kondigde het aan: morgen zal er overvloed zijn aan graan en gerst. Een adjudant spot ermee: zal God de hemelsluizen openzetten? Dat kan toch niet! En tóch gebeurt het, de volgende ochtend is het werkelijkheid.
Maar ook voor ons is er Gods grote belofte: ik zal jullie alles geven. Jezus toonde het. Hij voedde duizenden mensen met vijf broden en twee visjes. Hij liet zo zien: de Vader is gul, en zijn rijk is een rijk van overvloed. En Hij geeft ons de belofte: dat rijk komt, het gebrek gaat voorbij! Niet morgen misschien, maar komen zal het. En dan wordt alles anders. Dan geen honger meer op aarde. Geen uitbuiting en oorlog. Dan zal er vrede zijn en voldoende, ja meer dan voldoende. Wat een uitzicht is dat!
Als Jezus komt, dan breekt het grote feest aan. Zoals een kinderliedje zegt ‘Een hele nieuwe hemel/ Een hele nieuwe tijd/ Een hele nieuwe aarde/Vol gerechtigheid. Iedereen te eten/ en niemand wordt vergeten. Vlaggen in de boom, sjaloom, sjaloom!’ Dat is Gods grote belofte, voor ieder op deze aarde, waar nu zoveel donker is en oneerlijk. Wat een vooruitzicht, juist voor wie nu niets heeft! Maar ook wij, die vaak zoveel hebben, mogen het horen.

[belang van geloof]
De vraag is alleen wel: geloof je het? Dat spreekt niet vanzelf. Toen Elisa zijn woorden sprak wees niets erop dat ze uit konden komen. Geen wonder, zo bezien, dat die adjudant ermee spotte. Alleen als je God meer gelooft dan de feiten, kan zo’n belofte je hoop geven. En is dat tegenwoordig ook niet zo? Als Jezus zegt: aan mij is alle macht gegeven. Als Hij belooft: het koninkrijk komt, vrede en recht, vrijheid en voorspoed, en het begint bij Mij… Geloof je dat? Kun je dat geloven? Want net als toen in Samaria wijst weinig erop dat zulke woorden waar zullen worden. Het komt ook voor ons aan op geloof, op meer God vertrouwen dan de harde feiten – de harde feiten van honger en oorlog op zoveel plaatsen op aarde.
Je kunt net als die adjudant zeggen: kan niet wat Jezus belooft, lariekoek. Denk je echt dat Gods overvloed komt, zijn nieuwe tijd? Maar… dan toont deze geschiedenis ook wat er dan gebeurt. Gods woord wordt waar, je zult het zien – ieder zal het zien. Maar wie erom lacht, wie ermee spot, die zal er zelf geen deel aan krijgen. Gods nieuwe wereld is voor wie durft geloven. Voor wie Jezus als koning erkent.

[leven als gevende burger van Jezus’ rijk]
Ja, geloof het: Jezus komt, God regeert, het kan wél anders. Dan zul je het eens zien én er deel aan hebben. En ook nu al mag je dan al leven met Hem, een leven in overvloed. En dat maakt alle verschil. Als je zelf je toekomst moet zekerstellen, zul je je vastklampen aan wat je hebt. Maar als je weet: de HEER geeft alles, nu en altijd, dan kun je vrijgevig delen van je overvloed – of van je bescheiden bezit. Want je weet: ik hoef niet bang te zijn voor de toekomst, voor mijn zekerheid. Die ligt bij God, de gulle gever!
En dan kun je zelf ook geven, dankbaar delen. Want dat is de diepste basis: dankbaarheid doet delen. Eerder zei ik: je laadt schuld op je als je niet deelt terwijl je overvloed hebt – de negatieve kant. Maar dit is de positieve kant: deel uit dankbaarheid. Omdat God al zoveel geeft, omdat je weet dat Hij belooft nog veel meer te geven: dan deel je uit, net als Hij. Dan lijk je op Hem. Dan leef je nu al als als burger van het rijk van overvloed, gul en gastvrij. Weet u, de HEER zet eigenlijk nooit letterlijk de hemelsluizen open. Gewoonlijk werkt hij door dingen en mensen heen. We zien het in deze geschiedenis: Hij geeft aan de hongerigen, maar via het vluchtende Aramese leger. En zou het tegenwoordig ook niet zo zijn? God geeft – door ons heen.
Laat onze dankbaarheid op een dankdag dan niet alleen blijken in vrome gebeden, en laat het nog veel minder uitlopen op een soort avondje tevreden je zegeningen tellen. Nee, laat Gods gevende goedheid ons aanzetten om zélf verschil te maken. Om je heen en ver weg, in het klein en in het groot. Durft u, durf jij véél weg te geven als werktuig van Hem? Als je het geven niet voelt, is het geen gift maar een fooi, zei iemand eens… En dan bedoel ik niet direct in de collecte straks (mag ook trouwens), maar structureel, als levenspatroon. Uitdelen zal zegen geven, aan datgene en diegene waaraan je geeft natuurlijk, maar ook aan jezelf. Pas als je dóórgeeft, kan de Heer je namelijk weer nieuwe dingen geven, nieuwe zegen en overvloed! Probeer het maar!

[slot]
Zo is het dankdag. Dankdag in een wereld waar niet iedereen evenveel te danken heeft. Wij hebben veel, over het algemeen, en daar mogen we dankbaar voor zijn. Maar nog veel belangrijker: we mochten horen over Gods gulheid, zijn onverdiende goedheid voor mensen, zomaar. Genade, noemt de Bijbel dat. We mochten horen van zijn belofte: er komt eens overvloed. Hoe reageren we daar op? Durven we het te geloven? Alleen dán zullen we erin kunnen delen. Durven we het te geloven? Dan, en alleen dan, kunnen we werkelijk dankbaar delen. Anderen op de gevonden rijkdom wijzen, zoals die melaatse mannen deden, anderen erin laten delen. Rijkdom, lichamelijk en geestelijk, ja alomvattend. De rijkdom van zijn rijk! Zouden we dáár niet voor danken? Niet alleen met Dankdag maar elke dag dat we met Hem leven!

Amen