Gemeente van Jezus Christus,
[inleiding: de dood tegemoet]
opnieuw een stuk uit het boek van Jona. De vorige keer hoorden we dat hij overboord werd gegooid tijdens een storm, en nu hoorden we dat een grote vis hem opslokte en drie dagen later weer aan land spuugde. Als je het zo leest, klinkt het simpel: die vis kwam Jona redden! Maar laten we het eens vanuit het perspectief van Jona bekijken. Dan ziet het er heel anders uit.
Jona wordt overboord gegooid van een schip – gejonast – tijdens een vliegende storm. Hij weet: die storm is een straf van God, want ik vluchtte voor mijn taak. Dáár wordt hij opgepakt, dáár naar de reling gedragen, en zó vliegt hij de kolkende golven tegemoet. Dan kan hij toch niet anders denken dan: ‘dit is het einde!’. So wie so zijn de Joden al geen watervolk, dus hij kan niet eens zwemmen, en dan nog in een storm met huizenhoge golven – daar kan de beste zwemmer niet tegenop! Jona komt in het koude water, hij slaat vergeefs zijn armen en benen uit terwijl hij onder de golven wordt bedolven. Zijns ondanks roept hij, bidt hij tot de God voor wie hij vluchtte: ‘HEER, help!! Red me!’ Maar het is te laat, hij zinkt al. Golven over hem heen, zeewier om zijn hoofd. Hij zinkt, hij verdrinkt. En dan, als toppunt van angst, komt daar ineens een enorme zwarte bek van een zeemonster. Récht op Jona toe. Een zuiging, en hij wordt in één hap ingeslikt! Weg, over en uit!
Denkt u maar niet dat Jona hier een redding in zag, in de komst van die grote vis! Wij misschien, als mensen die het hele verhaal kennen, maar hij niet. Voor hem was het alsof het dodenrijk zelf zijn kaken opensperde – zoals de profeet Jesaja er ergens over schrijft: het dodenrijk met een onverzadigbare zwarte muil. Afschuwelijk! Terwijl de zee op zich al angstig genoeg was voor een Jood, zelfs zonder storm. Alle angstbeelden van Jona komen samen. Het is hem alsof hij rechtstreeks afdaalt in de onderwereld. Niets redding, absolute ondergang. “Heer, help!!! Ik verga!”
[lied is danklied!?]
En dan wordt het stil. Jona is in de vis verdwenen. Drie dagen en drie nachten horen we niets van hem. Dan… dan is er weer wat te horen. Jona bidt tot de Here, uit het binnenste van de vis. Hij is er nog, en hij bidt.
Wat bidt hij dan? Dat lazen we net samen uit de Bijbel. Het zal toch wel een gebed om redding zijn, om verlost te worden uit die afschuwelijke plek!? Hij zal toch ook wel zijn schuld belijden, dat het allemaal zijn eigen fout is, omdat hij vluchtte voor zijn opdracht? Hij zal toch wel bidden om te mogen blijven leven?
Ja, dat zou je denken! Maar het wonderlijke is, dat we dat allemaal níet lezen in Jona’s gebed! Als je het leest, is het eigenlijk nauwelijks een gebed. Het lijkt meer een danklied! Lees alleen het eerste vers maar: “Ik riep uit mijn benauwdheid tot de HEERE en Hij antwoordde mij. Uit de schoot van het graf riep ik om hulp, u hoorde mijn stem!” Dat is dànken, niet bidden. En dan ook nog in de verleden tijd, alsof hij al gered ís. “ik riep… Hij antwoordde”. Hoe kan dat?
Er zijn wel uitleggers die zeggen dat dit lied later in het verhaal is gevoegd. Of dat Jona dit danklied later geschreven heeft, toen hij weer uit de vis was. Luther zei het al: ‘in die vis had Jona echt geen tijd om een lied te maken!’ Zo kunnen we het inderdaad opvatten. Je kunt je voorstellen dat iemand in Jona’s situatie geen gedichten schrijft. Wellicht later, gebaseerd op wat hij toen dacht en voelde. Maar toch… in het geheel van het verhaal staat dit danklied híer, in de vis, en ik wil het dan ook uitleggen als woorden van Jona, in die vis. Want deze woorden zijn tóch passend voor hem daar. Niet alleen een danklied na afloop, nee, deze dankpsalm kon hij zingen nadat hij drie dagen in de vis zat.
[in de vis: time-out]
Want laten we Jona eens volgen op zijn nachtmerrie-achtige tocht. Hij wordt door die monstervis ingeslikt, en hij kan niet anders dan denken dat zijn laatste uur geslagen heeft. Maar dan… hij is daar binnenin, en er gebeurt niets. Hij stikt niet, hij wordt niet verteerd. Hij is daar, ergens, hij ziet geen hand voor ogen. Het was er vast niet heel fris en ruim. Maar hij blijft maar leven, tot zijn eigen verbazing. “Jona was drie dagen en drie nachten in de buik van de vis”. Het staat er zo kort, maar voor hem moet het lang zijn geweest, onmeetbaar lang.
Jona krijgt als het ware een ‘time-out’ van God. Hij wordt opzij gezet, om eens rustig na te denken. Een onvrijwillige wachtkamer, dat is die vis! Drie dagen, moet u zich voorstellen. Hij zal zeker wel om redding hebben gebeden uit deze duisternis. Hij zal misschien ook zijn schuld hebben beleden. Dat is iets om in de eerste uren te doen, stel ik me zo voor. Maar hij zit er drie dagen! Drie dagen duisternis, denken en wachten. God laat hem gewoon even zitten daar, zonder iets te doen. Zo slecht nog niet voor deze impulsieve profeet!
Het kan tegenwoordig ook gebeuren trouwens, dat je een time-out krijgt. Een tijd om na te denken over jezelf, over God, over alles. In het ziekenhuis wordt veel nagedacht over het leven. Of als je thuis zit, uitgeschakeld door iets. Zeker bij ziekte: eerst de onrust en onzekerheid. Je denkt misschien al dat je de kaken van het dodenrijk ziet. Maar zover komt het niet. En dan? Zitten, wachten, heel onprettig misschien. Je had er zelf nooit voor gekozen. Een time-out. Dat krijgt Jona hier. En dat krijgen mensen soms nog. Het kan ook door heel andere dingen: een relatie die uitgaat, financiële dingen. Daar zit je dan! Stop; ga hier maar even een tijdje zitten! Zonder duidelijkheid wanneer het anders wordt.
Zo zit Jona daar in die vis. Tijd voor bezinningstijd. Overpeinzing. Dat gaat vanzelf als je op zo’n plek zit. Letterlijk of figuurlijk. Drie dagen en drie nachten in de vis.
[drie dagen in de vis]
Even wat anders. Er zijn door de eeuwen heen al heel wat mensen over die vis gevallen. Kan dat wel, drie dagen overleven in een vis? De een ziet hier een aanleiding om meteen de hele Bijbel maar als belachelijk overboord te gooien, terwijl een ander heftig bewijzen aandraagt dat zoiets toch niet onmogelijk is. En inderdaad, het schijnt wel eens gebeurd te zijn dat iemand door een grote vis werd ingeslikt en kort daarna er levend werd uitgehaald. Of beter gezegd – nog net niet helemáál dood. Maar drie dagen? Drie dagen, dat was in het oude oosten de tijd dat alle hoop vervlogen was voor een overledene. Natúúrlijk kan dit niet, dat is juist het punt – en als het toch gebeurde is het een wonder. Maar als je in God gelooft, waarom dan niet in wonderen? Laten we hier echter niet te lang bij stilstaan. Het gaat vooral om de boodschap in dit verhaal. En die les is niet allereerst dat God mensen in vissenbuiken kan doen overleven. Dat is bijkomstig. Nee, de boodschap is dat de Heere redt; dat Hij zelfs mensen redt die dat helemaal niet verdienen.
[geloofsinzicht in het donker]
Laten we snel weer naar Jona’s gebed luisteren. Er staat niet voor niets: “hij was drie dagen in de vis. Toen bad Jona” deze woorden. Hij heeft vast allang hard om hulp geroepen naar God, om vergeving gevraagd, en zo meer. Maar nu, na drie dagen, is hij heel stil geworden. Steeds meer begint hij het wónder te beseffen dat hij nog leeft. Het kán niet, maar toch is het zo. Hij is in een stormige zee gegooid, door een zeemonster opgegeten – maar hij is er nog. Langzaam dringt het tot hem door: dit is een wónder! God heeft hem behouden op een of andere manier. God heeft hem niet verworpen, niet laten ondergaan. Waarom? Hij verdiende het niet! Helemaal niet – een ongehoorzame slaaf is hij! War gebeurt hier toch met hem? De Here, zijn opdrachtgever geeft hem leven. Leven. Zo maar… Jona wordt er stil van. God laat hem nog stééds niet los, al deed hij dat wel.
En dan begint Jona te bidden, te zingen. “Ik riep uit mijn benauwdheid – en Hij antwoordde mij”. Hij denkt aan zijn angstschreeuw toen hij overboord ging. Aan zijn doodsbange gebed toen die vis kwam “uit de schoot van het graf riep ik om hulp – U hoorde mijn stem”. En zo verder, het hele gebed. Hij beschrijft hoe de golven hem meetrokken, hoe hij zonk, hoe het zeewier om zijn hoofd zit. Maar hij zingt ook over zijn wonderlijke redding “u trok mij uit het verderf omhoog” “mijn gebed kwam tot u”. Hij beseft het: God is góed voor hem, een nietig en opstandig mens. Ú greep mij vast – u híeld mij vast, al die tijd. In dit lied gaat het allereerst over Hem, God. Jona zegt het in zijn gebed heel persoonlijk: Heere, míjn God! Hij kan zich niet voorstellen dat je een ander dient dan Hem, Hem die goedertieren is – vol onverdiende goedheid. Vol overtuiging sluit hij af: het heil – de redding – die is van de HEERE! God redt – zó is Hij, goed en trouw en reddend in de nood.
Zo kan het gaan. Jona had ook al de moed kunnen verliezen – in een zwart gat zonder vooruitzicht voor de toekomst. Maar zo gaat het niet. Want God is zelfs dáár met Zijn Geest. God gebruikt deze time-out, deze stille duisternis. Jona gaat weer zien wie zijn God is. En zo kan het ook nu gaan Als je niet verder kunt, stil in het donker zit, dat je juist daar gaat zien wie God is. Dat je gaat beseffen: Hij is trouw. Dat je weer zegt: míjn God. Als je in een time-out krijgt en gaat nadenken. Zou je je heil ergens anders zoeken, bij ‘winden van leegte’ zoals vers 8 letterlijk zegt? Kunnen die je soms eruit helpen? Zou je je trouwe God verlaten, Hem die goed voor je is, ook als u dat niet verdiende?? Juist in zulke situaties wil Gods Geest het wel laten zien, wie de Heere is – ook voor u persoonlijk!
[danklied uit psalmen]
Jona beseft weer wie God is, dat hij zijn leven alleen aan Gods genade te danken heeft. Verdíent hij het soms om te leven? Maar hij ís er – en dan zal God ook wel een plan voor de toekomst hebben. Daar klinkt zijn lied, als het ware uit de diepte van het dodenrijk.
Uit dit gebed blijkt Jona’s verworteling in het geloof van Israël. Het is namelijk weinig anders dan een collage van psalmteksten, achter elkaar geplakt. Nú, in deze situatie, gaan die woorden voor hem leven. Hoe de dichter van psalm 120 zegt: “ik riep in mijn nood tot de Heer – en hij antwoordde hij”. Hoe psalm 42 zingt “al uw baren en golven zijn over mij heen gegaan”. En nog veel meer psalmwoorden, hij put wel uit minstens 10 psalmen. In de nood gaan woorden uit de Bijbel soms pas echt leven voor je. Hebt u dat nooit ervaren?? En daarom is het ook zo belangrijk om gefundeerd te zijn in de Bijbel, om de psalmen te kennen, en andere liederen en teksten. Als Jona die psalmen niet had gekend, hoe had hij kunnen bidden? Waar had hij dan de troost vandaan gehaald, en het inzicht, en het geloof? En tegelijk zien we bij Jona dat we niet origineel hoeven te zijn, dat we geen mooie gebeden hoeven te schrijven. We mogen de Bijbel naspreken, nabidden, juist ook als we geen woorden meer hebben, in een donker gat zitten. Dus gemeente, kén de Bijbel, de psalmen en nog meer! Vóórdat je in een zwart gat komt, want dan heb je geen licht en geen zin meer. Wees gefundeerd in het Woord!
[Jona → Jezus]
Daar in die donkere visse-binnenkant ziet Jona tóch licht. Hij ziet wie de Heere is – trouw, een Redder, zélfs voor iemand als hij. Hij ziet wat de Heere al gedaan heeft – hem niet losgelaten, maar juist gered. En dat geeft hem hoop, hoop voor de toekomst. Hij gelooft het: dan heeft God nog iets met hem voor, dan komt hij hier vast nog uit. Hij zal de tempel weer zien. En hij doet beloften – hij wijdt zich weer toe aan de Heere.
Jona ziet licht – door te bidden, door te danken. En zo mogen ook wij licht zien door deze geschiedenis. Want zó is God nog steeds: trouw en goed – voor mensen zoals Jona. Hij rédt. Hij is zelfs bij je in een zwart gat als dat waar Jona in zat, en Hij hoort daar je gebed. Zo is Hij! En wij mogen dat nog veel zekerder weten dan Jona. Want wij weten van Jezus, onze Heere.
Het lied van Jona wijst al heen naar hem. De laatste woorden zijn “jesjoeata ladonai”. ‘Het heil is van de HEERE’. En daar hoor je al het woord ‘Jesjoea’ in – Jezus. Jezus, Hij vergelijkt zijn weg met die van Jona, we hoorden het in de tweede schriftlezing. Zoals Jona drie dagen was in de buik van de vis, zo was Hij drie dagen in het binnenste van de aarde – in het graf. Jona kwam er weer uit, Jezus ook. De een bijna, de ander helemaal letterlijk: uit het dodenrijk, het graf! Jezus’ opstanding is een teken dat God redt, net als Jona’s redding uit de vis.
Maar bij Jezus heeft het een nóg diepere betekenis. Jona zat er door zijn eigen schuld en koppigheid, Jezus niet. Jezus was drie dagen in het graf voor de schuld en koppigheid van anderen, van óns! En in zijn opstanding overwon hij definitief dood en graf en onderwereld. Het heil, de redding – ze komen door Jezus. Hij daalde vrijwíllig af in het rijk van de dood. Om te redden, heil te brengen. In Hem zien we ten diepste hoe onze God is: trouw en goed en reddend – voor mensen die niet naar Hem vroegen. Onverdiend en onverwacht, zoals bij Jona. Ongedacht en ongekend, brengt Jezus het heil, redding voor altijd. Voor ieder die in Hem gelooft.
Als je dat beseft, als we daarnaar kijken, dan kun je zingen als Jona. Zelfs als het om je heen donker is. Zingen, ook al hebt u misschien zo’n ongevraagde time-out. Weet je niet hoe het verder zal gaan. Jona kon zingen, want hij had, juist in dat duister, juist tijdens die time-out, gezien wie God was – ja nog meer, wie God was voor Hem! Toen Jona God losliet, liet de Heere hem niet los. Zelfs in de diepte van de zee was Hij er nog bij! Als u, als jij het zo mag geloven: de Heere is bij mij – ook al zit je nog in het donker. Dan breekt er licht door. Als je het mag geloven: Jezus is afgedaald tot in de diepste diepte. Ik mag bij Hem horen, hij zal mij veilig aan land brengen. Dan kun je zingen, dan kun je moed vatten, dan kun je jezelf opnieuw aan Hem toewijden.
Het heil is van de Heere!
Amen