Gemeente van Jezus Christus,
[intro]
in het dorp van mijn oma woonde een NSB’er. Iemand die ‘fout’ was geweest in de oorlog, zoals ze dat noemden. Iemand die aan de kant van de Duitsers stond. En niet zomaar een beetje, nee helemaal. Iemand die echt verkeerde dingen deed tegen zijn landgenoten tijdens de bezetting. Een NSB’er, in het dorp van mijn grootmoeder.
U begrijpt, die man was niet populair bij zijn dorpsgenoten. Zeker na de oorlog, toen ze niet meer bang voor hem hoefden te zijn. Zoals ze dat tegenwoordig zo plastisch noemen: hij werd echt uitgekotst door velen de dorpsgemeenschap. En verhuizen ging niet, want het was een boer.
Maar wat gebeurde er? Deze man begon na te denken over wat hij gedaan had. Hij kwam tot inkeer. Hij begon naar de kerk te komen, en hij werd zelfs een trouwe kerkganger. Niet uit gewoonte, zoals zovelen daar, maar omdat hij daar hoorde over een nieuwe start. Over vergeving zelfs voor de grootste zondaars. Over genade. Dat raakte hem, daar veranderde hij door. In het kort: hij werd een echte christen, iemand die lééfde uit die genade. Nederig, anders dan hij eerst was.
Na een aantal jaar werd deze man ernstig ziek en hij ging sterven. Terwijl hij op het einde wachtte, sprak hij vrijmoedig over de hoop die hij had, over de dood heen. En zo stierf hij, rustig en verzekerd.
Sommige dorpelingen waren diep onder de indruk. Maar anderen konden het niet goed hebben. Ze hadden het er over: “Die vent, weet je wat hij allemaal gedaan heeft in de oorlog! En die gaat zo recht de hemel in zeker!” Terwijl ze voor zichzelf daar lang niet zo zeker van waren. Ze ergerden zich: aan zijn vroom gepraat, zoals ze dat noemden, maar nog eigenlijk nog meer omdat juist híj Gods genade ontving. Juist die NSB’er. Dat was toch niet eerlijk zo?
[onbegrip/ergernis over God]
Zo zijn we precies aangekomen bij Jona 4. Eigenlijk is het een beetje jammer dat dit hoofdstuk er nog bij komt. Je zou wensen dat het na het vorige hoofdstuk afgelopen was. Jona preekt in Ninevé, de mensen bekeren zich, God trekt zijn gedreigde straf in, iedereen is blij. Je zou hoogstens nog een slotvers verwachten: “en Jona verheugde zich en ging terug naar zijn land”. Eind goed, al goed!
Maar helaas, zo is het niet. Want Jona is het er níet mee eens. Het verhaal gaat heel anders verder. We hoorden het “dit was volstrekt kwalijk in de ogen van Jona, en hij ontstak in woede”. Hij is helemaal niet blij, hij is boos.
Waar is Jona dat zo boos over? We moeten hier even nauwkeurig lezen. De termijn van veertig dagen is nog niet voorbij, want straks gaat Jona buiten de stad zitten kijken hoe het afloopt. Dat weet hij nu nog niet, hij is blijkbaar zelf nog in de stad. Maar hij ziet de bui al hangen. Hij ziet hoe de mensen van Ninevé zich bekeren, en dan weet hij wel hoe het verder zal gaan. Want hij ként de God van Israël goed, hij weet hoe de Heere is. De mensen van Ninevé zeggen “wie weet…” Wie weet komt God nog terug op het oordeel dat hij aankondigde. Maar Jona zegt niet ‘wie weet’, want hij wéét het gewoon. Hij kent God, en resultaten uit het verleden bieden garantie voor de toekomst. Nu zal Hij zeker wéér genadig zijn, de hand over zijn hart strijken, niet straffen. En Jona zegt ook gewoon: “Och Heer, waren dit mijn woorden niet toen ik nog in mijn eigen land was? Dacht ik het niet? Dáárom ben ik het voor geweest door naar Tarsis te vluchten – om te voorkomen dat juist dít zou gebeuren! Want ik wíst het, dat u een genadig en barmhartig God bent, geduldig en rijk aan goedheid, die berouw heeft over het kwaad”. En zie je wel, daar heb je het al weer, die genade van u!
Schokkende woorden, vind u niet? Jona, moet je niet blíj zijn dat zoveel mensen zich bekeren? Moet je de mensen in de stad niet gaan bemoedigen? Moet je ze niet troosten in hun angst, in hun onzekere “wie weet…”, hun aftellen van de dagen… Maar nee, Jona is kwaad. Kwaad en koppig!
Nergens in de hele Bijbel wordt zo duidelijk neergezet wat er in het hart van een mens kan leven, van een vroom mens nog het meest. Dat je je zelfs érgert aan Gods goedheid! Schokkende woorden: Jona haalt de geloofsbelijdenis van Israël aan, maar nu in de vorm van een verwijt. Zó bent u, Heer! En ik wenste dat U anders was…
Het wordt met opzet extreem neergezet, zodat wij meteen zien hoe absurd deze houding is. Jona is een karikatuur van een foute gelovige. Liefst 120.000 man maar dood, en geen genade! Of anders wil je zelf liever dood. Zo doet toch in het echt niemand? Tenminste, dat neem ik aan. Of zou het juist een belachelijke uitvergroting zijn van wat in het klein toch wel gebeurt…? U zou toch wél blij zijn als mensen tot geloof kwamen? Ook al was het die ene vrouw met wie je altijd zo slecht kon opschieten? U zou het toch wel geweldig vinden, als die binnenkort samen met ons het Avondmaal vierde… En u, u bent toch niet blij als het een ander slecht gaat? Ook die ene figuur die het eigenlijk wel verdient? Of die je gewoon slecht kunt zetten? Nee toch, zoals Jona doen wíj gelukkig niet! Moet je hem man nu zien zitten mokken! “Neem mijn leven nu maar weg; het is maar het beste als ik dood ben!” Met zo’n God kan ik niet leven! Is het niet om te lachen en te huilen tegelijk?
[hoe God is]
Ja, Jona ergert zich aan hoe God is. Die prachtige geloofsbelijdenis van Israël, we zongen er samen van aan het begin van de dienst. “Genadig en barmhartig is / de Heer en zijn gedachtenis”. De psalmen zijn er vol van. Straks zingen we er samen weer van “Hij is een God van liefde en genade, barmhartigheid en goedheid zijn zijn daden”. Zó is de God van Israël, zo is ónze God.
Ja, hoe is Hij? Het zijn woorden die afslijten door het gebruik. Laten we ze even oppoetsen, dat ze weer gaan glimmen.
Opvallend is dat de Bijbel zelden een definitie van God geeft. Dat doen wij soms: God is almachtig, onzichtbaar, volmaakt, een geest, de Schepper. Dat is allemaal waar op zich. Maar dan kun je praten alsof je het over een ‘ding’ hebt, over ‘iets’. Maar de Bijbel doet zo niet. Die praat voortdurend zo, dat we zien dat onze God een karakter heeft, niet een ‘iets’ maar een ‘iemand’. Iemand die bewogen is met mensen – een persoon, met wie je in relatie kunt staan. Niet onbewogen, maar béwogen.
Dat is de kern van al die woorden die Jona zo snel noemt. Genadig: dat je iemand gunstig gezind bent. Barmhartig: dat betekent iets van liefhebbend, teder verzorgend – in het Hebreeuws zit hier het woord voor baarmoeder in. Hij heeft, met eerbied gesproken, moederlijke gevoelens! In het Nederlands betekent barmhartig letterlijk: met een ‘barnend’, dat wil zeggen met een brandend hart voor mensen. Zó is onze God, zegt de Bijbel! Geduldig: met zwakheden en gebrek, hij hoeft niet meteen perfectie, zogezegd. Rijk aan goedertierenheid: je kunt ook zeggen ook goedheid, of trouw. En tenslotte: berouw hebbend over het kwaad. God is niet slechts degene die wetten uitvaardigt, en straft wie ze overtreedt. Berouw hebbend over het kwaad, zoals we vorige week uitgebreid hoorden. Geen lik-op-stuk-beleid bij Hem, met eerbied gezegd. Hij is bereid mensen een tweede kans te geven, en een derde en nog meer. En waarom? Omdat Hij zo is als Israël belijdt, zoals Jona zegt. Barmhartig, genadig, goedertieren. Eigenlijk zijn het allemaal min of meer synoniemen, die het aangeven: onze God is bewógen met mensen, hij heeft, hoe stom en slecht ze ook doen, een zachte plek in Zijn hart voor hen. Hij is bewógen, uit zichzelf. Dat is de kern van het hele Evangelie, wat we ten diepste zien bij Jezus.
[belachelijke boosheid]
Zo is God. Zo zouden zijn gelovigen ook moeten zijn, zoals kinderen die op hun vader lijken. Maar dat gaat lang niet altijd op. Zie hier maar bij Jona. Wat een belachelijke boosheid! Waar is bij hem de bewogenheid om die mensen? Hij lijkt er niets van te hebben. Hij ziet ze slechts als vijandige zondaars voor wie hij helemaal niets voelt. Nee, Jona is bewogen om zichzelf. Het leven is hem niets meer waard, zegt hij – of beter gezegd, hij ontneemt er zelf alle smaak aan door zijn koppigheid. Zo gaat dat soms! De fout bij een ander zoeken, maar intussen dooft je eigen levensvreugde. Je sluit jezelf op in je eigen gelijk, en en ander is alleen maar zwart. Zo u toch niet, hoop ik? Zie hem mokkend de stad uitgaan, Jona en een hutje bouwen. Wie weet… veertig dagen… misschien vallen ze weer terug in hun oude leven en komt er tóch oordeel… Dan wil hij het niet missen.
[Gods onderwijs]
Je zou zeggen dat de Heere het nu wel hélemaal gehad had met die profeet van Hem. Laat hij het zelf maar uitzoeken! Maar nee, zo doet Hij niet. Dat zou Jona doen: laten die mensen in Ninevé het zelf uitzoeken, en de gevolgen over zich heen krijgen. Dat zouden wij misschien zeggen: laat die Jona het zelf maar uitzoeken, en de gevolgen dragen. Maar de Héére niet! Ook nu weer blijkt Zijn bewogenheid, zijn brandende hart. Zélfs voor een Jona. God wordt niet boos, laat hem niet in zijn sop gaarkoken, maar zoekt Jona op. Hij demonstreert dat Hij is zoals Jona zei!
We zien hier hoe een goede onderwijzer de Heere is. Hij had natuurlijk Jona het verwerpelijke van zijn gedrag kunnen uitleggen, maar zou dat geholpen hebben denkt u…? Nee, Hij stelt een zachtmoedige vraag: ben je terecht boos? Meer niet! Onderwijs door vragen, dat werkt beter dan uitleg, want je betrekt de leerling er zelf bij. Een rustige vraag: ben je terecht boos?
Maar Jona luistert niet. Net als wij soms, als de Heere u die vraag stelt. Bent ú terecht boos, en jij? Dat is de vraag! Maar Jona luistert niet. Straks herhaalt God zijn vraag, maar eerst gaat Hij nog ander onderwijs geven: aanschouwelijk. Dat werkt het allerbeste: iets laten zien, een voorbeeld! Hij laat een boom groeien, een wonderboom, in één nacht. Jona is erg blij, want hij heeft schaduw, heerlijk in dat warme klimaat. Hij leeft nog steeds op zijn emoties, vraagt zich blijkbaar niet af waar die boom vandaan komt… Maar dan… de volgende dag laat de Heere die boom weer net zo hard verdorren. Weg schaduw! En er steekt ook nog een snikhete oostenwind op, en de zon steekt. Jona bezwijkt bijna van de hitte. Opnieuw roept hij het uit: was ik maar dood, alles is tegen me! Maar ja, waar om zit je daar dan ook te wachten Jona? Dat doe je jezelf toch aan! Maar dat wil zijn trots niet toegeven natuurlijk, dat doet een mens niet snel…
En weer komt de Heere met zijn zachte vraag: ben je terecht boos over die boom? En dan komt de toepassing, de les uit dit aanschouwelijk onderwijs. Hij zegt het: jij ontziet die wonderboom, terwijl je er niets voor gedaan hebt. Mag ik dan alsjeblieft Ninevé ontzien, die grote stad? Helaas is de Herziene Statenvertaling hier niet zo nauwkeurig, met dat woord ‘ontzien’. Letterlijk staat er iets van ‘bezorgd zijn over’. De Nieuwe Bijbelvertaling zegt ‘verdriet hebben over’, de Willibrordvertaling ‘begaan zijn met’. Dat laatste drukt precies uit waar het over gaat. Jona was niet begaan met de mensen in Nineve, wel over deze boom die hem zo goed uitkwam.
[de verkeerde prioriteit]
De Heere wijst hem er op: wat ben je krom bezig? Een boom wil je sparen en een stad vernietigen. Realiseer je je wel wat je wilt? Besef je niet dat daar wel 120.000 ménsen leven, mensen zoals jij!? Mensen die lang niet zo goed als jij mijn wet kennen, die bij wijze van spreken nog geen links van rechts kunnen onderscheiden! En dan nog al die dieren… die kunnen het toch al helemaal niet helpen. Mag ik daar alsjeblieft mee begaan zijn? Hen genadig zijn? Jona, waar is je bewogenheid? Of ben je alleen begaan met jezelf? Ben je echt zó het centrum van je eigen universum?
En nu knikken wij natuurlijk allemaal. Wat is die Jona dwaas en koppig! Het is ook een retorische vraag, een vraag waar maar één antwoord op mogelijk is. Natúúrlijk heeft God gelijk, en mag Hij begaan zijn met die stad.
Maar onder die vraag van de Heere zit nog een andere. Jona, zou jíj ook niet begaan moeten zijn met die stad, met die mensen? Waar is jouw bewogenheid? Jouw liefde, jouw begaan zijn met anderen? Je kent mij toch zo goed, heeft dat je nog niet verandert naar Mijn beeld?
En die vraag komt naar ons allemaal toe, aan het einde van deze prekenserie, aan het einde van het boek Jona. Wij belijden vast ook dat God barmhartig en bewogen is, net als Jona. Maar wij? Hoe zijn wij? Want het kan best zijn dat ook wij ons heel druk zitten te maken om onszelf, over te weinig schaduw op ons hoofd, over wat niet gaat zoals je wilt… terwijl we niet bewogen worden door de nood van anderen. Aardse nood, geestelijke nood, dat mensen dreigen onder te gaan in een leven weg van God… Wat doet het ons? En ik kijk ook naar mezelf hier. Waar is onze bewogenheid? Dat is méér dan zeggen ‘ja het is wat…’ Maar dat je iets dóet als het kan, en zeker voor ze bidt. Of zijn we op onszelf gericht als Jona? Vinden we het ten diepste wel best allemaal? Zijn wij bewógen?
Het hele boek Jona eindigt met die vraag, aan ons allemaal. Wat houdt ons geloof in? Dat we bepaalde dingen geloven over God: dat Hij liefdevol is en bewogen en vergeeft – óns vergeeft natuurlijk. Zijn wij heel rechtzinnig? Of delen wij in die bewogenheid van onze God? Een God die begaan is met een zondige stad, die haar niet graag laat ondergaan. Een God die zelfs bewogen is met de dieren. Híj is genadig en barmhartig en liefdevol – dat geloven we graag. Maar hoe zijn wij? Worden wij al getransformeerd door ons kennen van Hem? Wat voor indruk maak je bij de mensen om u heen, als je eerlijk bent? Zou je wíllen dat iedereen met Gods bewogenheid in aanraking kwam? Ook door u heen?
[de liefde centraal]
De vraag is niet of het met Ninevé uiteindelijk goed komt, of met de Ninevieten anno nu. Dat moeten we aan God overlaten. De vraag vandaag is eerder: komt het met Jona nog goed, met die rechtzinnige gelovige? Want dát blijft een open vraag, zo aan het slot van het boek. Met u, met mij? Délen wij in die bewogenheid van onze God? Is dat een kenmerkende karaktertrek van u, zoals van God? Kan het u iets schelen, hoe het met anderen gaat? Voelt ú ook iets, als het met hen slecht gaat? Paulus schrijft het zo helder: al ben je nog zo gelovig, al heb je alle kennis, ja zelfs al geef je veel weg… “Had ik de liefde niet, dan was ik… niets”. Hoe staat het daarmee in ons leven? Hebt u liefde, hebt u bewogenheid? Brandt ons hart voor de mensen om ons heen? Met hun problemen, met hun fouten – ja zelfs die mensen die ons niet liggen? Voor ons dorp en ons land – waar christenen een steeds kleinere minderheid worden?
“Had ik de liefde niet, dan was ik niets”. Jona mist het belangrijkste! Misschien kwam dat wel omdat hij zo weinig zijn eigen fouten besefte. Omdat hij niet zag dat hijzelf alleen maar leefde door Gods genade en geduld. Laten wij dan niet in die fout vervallen. Ken jezelf, en ken God – dat is de kern van al het geloof, zegt Calvijn. Hoe meer je zelf beseft dat je leeft van genade, des te ruimer ben je voor anderen. Als je ziet hoe de Heere om ons bewogen is, ondanks onze fouten en zonden, dan word je het zelf ook voor anderen, inclusief hún fouten en zonden – en het oordeel laten we aan Hem over. Liefde, dat is de vervulling van ieder gebod. Laten we maar zingend erom gaan bidden: “vervul ons hart, dat wij altijd, ons aan uw liefde geven”
Amen