Tags

,

Schriftlezingen: OT 1 Koningen 17:17-24, NT Johannes 11:20-27

Gemeente van Jezus Christus,

[inleiding: moeder en dood kind]
er is bijna niets droevigers te bedenken dan wanneer een moeder haar eigen kind ziet sterven. Ieder sterfgeval is natuurlijk erg, maar dit toch wel in het bijzonder. Als je eigen kind, degene over wiens toekomst je mooie ideeën had, degene die in zekere zin het verlengstuk is van je eigen leven, die je gebaard hebt – als die er niet meer is. Een moeder met haar dode kind in de armen, een hartverscheurender tafereel kun je bijna niet bedenken!
Sommigen van u kennen misschien de ‘Piëta’ van Michelangelo, een beroemd beeldhouwwerk. Het stelt Maria voor, die de dode Jezus in haar armen houdt. Als je dat beeld ziet, dan komt het verdriet, de droefheid, de rouw helemaal op je af. Het is niet voor niets dat Michelangelo dit zijn meest geslaagde werk vond, het enige dat hij signeerde. Een moeder die treurt om haar kind – dat verdriet is eigenlijk niet te vangen, niet in woorden en niet in een beeld. En toch is er in dit beeld iets van gevangen. Indrukwekkend!
Of misschien hebt u op de televisie weleens beelden gezien van honger in Afrika. Dat is bepaald niet opwekkend. Maar als je dan soms even een beeld ziet van een moeder met een stervend kind, dan maakt dat helemaal indruk. Je zou wèg willen kijken, dit is te erg. Zo’n hopeloze treurigheid, het ráákt je, je schaamt je haast om ernaar te kijken als rijke westerling!
Een moeder met een dood kind, daar of hier… het kan haast niet anders of je raakt ervan in de knoop. Het past niet in hoe wij de wereld willen begrijpen, het zet alle vertrouwde kaders op zijn kop. ‘Waarom?’ – dat is de vraag die als vanzelf bovenkomt als je met zoiets te maken heeft. De eeuwige vraag – waarom dit ?
Vanmorgen worden we in de Bijbel geconfronteerd met juist hetzelfde droevige beeld als wat Michelangelo uitbeeldde in zijn Piëta. We lazen het net: de weduwe waar de profeet Elia bij logeert, heeft haar kind verloren, en in vers 19 treffen we haar aan met haar dode kind op schoot. Dat beeld moet u even vasthouden, het is het startpunt voor de preek van vandaag.

[situatieschets]
Het is goed om even de context te weten van dit verhaal. De profeet Elia had voor de slechte koning Achab moeten vluchten. Hij kwam in het buitenland terecht, in Sarfat, bij deze weduwe en haar zoon. Samen worden ze op een wonderlijke manier verzorgd door de Here. Door een wonder hebben ze elke dag te eten, ook in deze moeilijke tijd van droogte en honger.
Maar dan… het kind van deze weduwe wordt ziek. Zo ziek, “totdat er geen adem in hem overbleef”. Een korte zin, maar probeer eens voor te stellen wat een drama daar achter zit! De vrouw heeft geen man meer, slechts één zoon, een kind nog, en dat wordt plotseling ziek. Ze staat helemaal machteloos, want dokters of effectieve medicijnen waren er nauwelijks. Doodziek wordt hij, en ze kan hem niet helpen. Hulpeloos zit ze bij zijn bed. Uiteindelijk stopt haar zoon met ademhalen, hij is dood! Zijn moeder neemt het bewegingloze lichaam in haar armen en is radeloos. Wat dit met haar doet, kan alleen iemand aanvoelen die het zelf heeft meegemaakt, denk ik. Haar zoon dood, al haar hoop voor de toekomst de bodem ingeslagen! Daar zit ze…

[reactie weduwe tegen Elia: verklaren]
Dan komt Elia binnen, haar gast, de man van God. Meteen richt de vrouw zich tot hem: “Wat heb ik je misdaan, Godsman? Het komt door jóu! Doordat jij hier bent kijkt God naar dit huis. Hij heeft vast een zonde van mij gezien en daarom heeft Hij mijn zoon laten sterven!” Boos kijkt ze naar hem, we lezen het in vers 18.
Een vreemde redenering! De gebroken moeder probeert te begrijpen waarom haar dit is overkomen, en ze heeft een theorie. God heeft vast een zonde van haar gezien, en dit is haar straf!
Zo gaat dat vaker, ook nu: als mensen iets echt ergs overkomt – ziekte, een sterfgeval – dan willen ze er onbewust toch grip op krijgen, waarom hèn dat nu moet overkomen. En dan krijg je dingen als: ‘het is een straf’, of ‘het is een beproeving van God’, of… vul maar in. Soms krijgen ook anderen de schuld, terecht of niet, net als hier.
Elia hoort wat ze zegt, en hij doet het enige dat wijs is! Hij gaat niet redeneren, dat heeft geen nut. Over zo’n verlies kún je niet redeneren, elke redenering loopt stuk. Hij gaat al helemaal niet in op haar verwijten dat het zíjn schuld zou zijn. Nee, hij zegt ‘geef mij uw zoon’. Dat klinkt misschien kortaf, maar dat is niet bedoeld. Elia deelt in het verdriet van de vrouw, hij heeft die jongen elke dag meegemaakt! Hij is net zo geschokt. Waarom moest dit kind sterven, deze vrolijke, levenslustige jongen? Maar hij gaat niet proberen een antwoord te verzinnen op die vraag, zoals de moeder deed. Hij doet iets veel beter! Hij neemt het kind en brengt het naar boven

[Elia naar Boven]
Hij brengt het naar boven, ja, naar Boven met een hoofdletter. In het Hebreeuws valt het nog veel meer op dan in het Nederlands. Er staat letterlijk: hij deed het kind omhoog gaan, naar de omhoog-kamer waar hij woonde. Elia woont hoger, letterlijk en figuurlijk: hij leeft dicht bij God, dichter dan de vrouw. En nu neemt hij die dode jongen ook mee naar boven.
Elia brengt dit sterven, alle vragen die nu bij hem leven, bij de HEER zijn God. Hij doet niet zoals de moeder beneden: die wordt getroffen door de gebeurtenissen, en gaat, haast automatisch, proberen er de zin van te zoeken. Ze heeft het wel óver God, ze probeert Zijn wegen te begrijpen, maar we lezen niet dat ze spreekt tót God.
Zo kan het ook nu zijn als er iets ergs gebeurt. We zouden er de vinger achter willen krijgen, achter het raadsel van het kwaad, het probleem van Gods bestuur. Denken en spreken óver God en zijn wegen!
Dit verhaal leert anders: het geeft helemaal geen antwoord op de vraag waarom dat kind nu moest sterven. Dit verhaal wijst een andere weg om te gaan: de weg naar boven! Elia gaat naar boven, naar zijn kamer, en hij bidt. Hij doet geen vroom gebed in mooie woorden. In het Hebreeuws staat er echt dat hij riep, luid riep, schreeuwt. Hij bidt niet om kracht om het te dragen of zo, maar hij schreeuwt zijn vertwijfeling uit bij de Here, zijn waarom-vragen. “HEER mijn God! Wáárom hebt u deze wedude dit aangedaan!” Waarom? Dit heeft ze toch niet verdiend?? Eigenlijk net als wat de moeder net tegen Elia zei: Hoe heb ik het met u, man van God? – zo zegt Elia eigenlijk: Hoe heb ik het met u, HEER mijn God? Ik kan het niet plaatsen, niet begrijpen, ik ben verbijsterd! Dat mag blijkbaar, zó je nood bij de Heer brengen!
Wat opvalt, is dat Elia zegt, juist ook nu: HEER mijn God. Juist dáárom kan hij nu zo openhartig tegen Hem spreken. Dan heb je al een basis, als de Here van dag tot dag je God is. Maar als u God eigenlijk ver van u afstaat, al zit u misschien regelmatig in de kerk, ja, dan kunt u moeilijk zo tegen God spreken als Elia! Maar Elia kende de Heer, en daarom kan hij zijn nood bij Hem kwijt. Hoe belangrijk is het dat dat ook wij Hem kennen!
Elia doet heel anders dan de moeder van het kind. Maar toch doet hij één ding hetzelfde. Hij verbindt de dood van deze jongen met God, net als zijn moeder net al deed. Ook zulke heel erge dingen gebeuren immers in Gòds wereld. Hij heeft het niet voorkomen! Dus is Hij er ook op te bevragen! Anders kon je alleen maar zeggen: ja, zo gaat het nu eenmaal… Maar Elia weet van God, daarom stelt hij vragen. En weet u van God, dan mag u óók met al uw vragen en vertwijfeling naar Hem gaan. Ook met de vragen die je hebt bij God en zijn regering! Naar boven, omhoog, dat is de weg als u, als jou zoiets overkomt! Schreeuw het maar uit naar Hem!
[De jongen wordt opgewekt]
Elia doet nog meer dan alleen zijn vertwijfeling uitschreeuwen. Hij ziet de jongen liggen op het bed en hij strekt zichzelf uit bovenop hem. Het is, zo lijkt het, een vertwijfelde poging om iets van zijn warmte en levenskracht over te geven aan het dode kind. Elia vereenzelvigt zich helemaal met de jongen die hij zo goed gekend heeft. Drie keer doet hij dat, en intussen roept hij tot de HEER, net zo luid als daarnet: HEER mijn God, laat toch de levensadem van dit kind terugkeren!! Hij vraagt om een wonder. Zijn reanimatie lijkt zinloos, het kind leeft echt niet meer. En al is Elia nog zo’n grote profeet, tegen de dood staat elk mens machteloos.
Maar de HEER, zo gelooft hij, is machtig, zelfs machtiger dan de dood. En… het wonder gebeurt! Het kind slaat zijn ogen op, het leeft weer! Elia brengt het naar beneden, naar zijn moeder. ‘Kijk, uw zoon leeft!’

[tegenwerping: lekker makkelijk]
Ik kan me voor stellen dat er nu iemand denkt: ja, lekker makkelijk is dat! Gebeurt er zo iets ergs, dan wordt het in de Bijbel gewoon weer opgelost door een wonder. Maar zo werkt het nu toch niet: mijn geliefde wordt niet weer levend, mijn problemen worden niet miraculeus opgelost! Dus wat heb je aan zo’n verhaal van vroeger?
Terechte vragen! Maar ik wil dan ook niet focussen op dat gebed van Elia. Dan krijg je een preek in deze trant: breng je ellende maar bij de Here en dan zal Hij alles oplossen. Nu, dat is gewoon niet zo! Zo werkt het leven niet, ook het gelovige leven niet. Een gebeurtenis als deze is echt een heel grote uitzondering! Oók in de Bijbel trouwens. Maar toch heeft het ons iets te zeggen.

[Jezus erbij]
Want weet u, de Bijbel gaat verder. Als God heel af en toe blijkbaar zulke wonderen doet, dan geeft dat op zich niet veel hoop. Dan is dat de uitzondering die de regel bevestigt: de keiharde regel dat de dood het laatste woord heeft! Maar wij weten méér dan dat.
Want wat lerenwe uit de Bijbel: Onze God is niet iemand die meestal de dood laat winnen, en heel af en toe toestaat dat iemand weer levend wordt. Nee, Hij staat helemaal aan de kant van het leven! Dat kunnen we zeggen, niet uit dit ene verhaal alleen, maar ook uit wat we weten over Jezus. In het evangelie lezen we hoe Hij doden opwekt: een jongeman uit Naïn, het dochtertje van Jaïrus, Lazarus. Ook dit zijn maar enkelingen, maar het zijn weer tekens, tekens die in dezelfde richting wijzen als de opwekking van deze jongen door Elia. Tekens dat er een macht is die sterker is dan de dood! Bij Jezus zien we dat ten diepste. God wil de dood niet; Hij wil dat mensen leven, eeuwig leven, dat alle tranen worden weggewist!
In het stukje dat we lazen uit het Johannesevangelie zegt Hij: Wie in mij gelooft zal leven, ook al is hij of zij gestorven! Dat zijn niet maar mooie woorden, dat heeft hij laten zíen. Want Hij is zelf opgestaan. Waar ieder mens in de macht van de dood is, daar heeft onze Heer die macht gebroken! Dwars door het onmogelijke heen. Hij werd gekruisigd, de dood leek het sterkste te zijn. Maar na het kruis en de dood kwam Zijn opstanding: Jezus leeft – leeft voor altijd! En dat, dat alleen geeft ons de diepe overtuiging dat de dood niet het laatste woord heeft. Niet dit verhaal over Elia of andere dodenopwekkingen, maar de opstanding van Jezus zelf. De zoon die in het verhaal van vandaag weer levend werd was een afzonderlijk geval. Maar de opstanding van de Zoon met een hoofdletter is iets wat ons allen aangaat. Net zoals Elia zich helemaal vereenzelvigde met de overleden jongen en op hem ging liggen, zo heeft Jezus zich helemaal vereenzelvigd met ons, zondige mensen. Zoals Elia zich driemaal uitstrekte op de jongen, zo heeft Jezus Christus drie dagen uitgestrekt gelegen in het graf – voor ons!
De opwekking van dit kind wijst wel heen naar de diepste oplossing, het grote antwoord: Jezus die opstond uit de dood. Enniet alleen Hij, Hij zal al zijn kinderen meenemen door de dood heen. Hij zal de dood compleet uit de wereld helpen als hij eens weerkomt!
Als we, door allerlei verdriet en waarom-vragen heen, op Hem zien, krijgen we hoop, tóch hoop. Geen antwoord op de waarom-vragen, maar wel de verzekering: onze God is de God van het leven! Hij staat niet aan de kant van pijn en verdriet, maar aan die van het leven, het meest echte leven. Zo mag ook het verhaal van vandaag ons uitzicht geven en hoop. Voor onszelf, als de dood ons misschien angst inboezemt. Uitzicht en hoop ook, als gelovige familieleden en vrienden ons ontvallen: ze zijn niet in een zwart gat verdwenen. Wat een troost, juist ook als een kinderleven jong werd afgesneden: bij de Heer mag hij of zij leven, echt leven. Het is niet voorbij – het begint pas! Ja, zelfs uitzicht en hoop voor de hele schepping. We mogen weten dat Jezus zal komen om àlles recht te zetten, om de hele wereld te vernieuwen. Dan worden alle doden levend, dan geldt wat Paulus schrijft: “de dood is verslonden tot overwinning”. Dan ís er geen dood meer! Nu is het nog geloven dwars tegen al het zichtbare in, tegen alle begraafplaatsen in, tegen de nieuwsbeelden in. Geloven dat God betrouwbaar is, dat de dood niet wint. Maar dan zullen we het zien en mogen ervaren: het leven heeft het laatste woord – de Levende, onze Heer. Hem zij de eer, nu en voor altijd!

Amen