Tags

, ,

Gemeente van Jezus Christus,

[wat heb je aan je geloof?]
“wat baat het u nu dat u dit alles gelooft?” Die vraag legt de catechismus ons voor. Ken merkend voor haar praktische inslag. Geen dorre theologie, maar wat báát het je. Of moderner gezegd: “wat heb je eraan, aan dat geloof van je?”
Dit is een heel belangrijke vraag! Wat heb je eraan dat je gelooft? Een vraag waar je een antwoord op moet hebben. Zeker in deze tijd, waarin geloof niet vanzelf spreekt. Wat is het dan belangrijk dat je kunt verwoorden, voor jezelf en voor anderen, dat geloof je baat! Dat je er iets, ja zelfs ongelooflijk veel aan hebt! Dat is missionair zijn: kunnen verwoorden wat geloof voor je betekent en hoe belangrijk het is. Zou u daar zo een antwoord op kunnen geven, als iemand het vraagt: wat heb je nu aan dat geloof van je? Of sta je dan met je mond vol tanden?
Mensen hebben soms wonderlijke ideeën over christenen en hun geloof. Wat heb je aan geloof… dan mag je toch allerlei dingen niet? Niet winkelen op zondag en niet vloeken en niet lekker uit je dak gaan in het weekend en… vul maar aan. En misschien hebben die mensen wel gelijk. Wat heb je aan geloof? Wat levert het op? Op het eerste gezicht inderdaad niets. Wie geloof zegt, zegt offer. Je moet jezelf verloochenen, zegt Jezus. Je wordt er niet rijker van, eerder kost het je veel. Je kunt inderdaad niet alles doen wat je maar wilt. Je gaat horen bij een minderheid in ons land, ook dat nog. Waarom zou je dat willen?
En toch zegt een gelovige tegen zulke tegenwerpingen: nee man! Ik word er rijk door. Geloof levert me meer op dan deze hele wereld kan geven! Een schat die je nergens anders vindt! O ja – wat dan? Kijk, en dáár gaat het over vanavond. Dat we weten en geloven en kunnen uitleggen aan een ander wat je eraan hébt als je gelooft!

[historische achtergrond]
Het is goed iets van de historische achtergrond van de catechismus te weten. Op de vraag “wat baat het u?” geeft ze een antwoord dat we alleen zo kunnen peilen. Dat antwoord is: “wat het me baat? – dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam van het eeuwige leven”. Ik denk dat dat niet de woorden die wíj moeten gebruiken als een collega vraagt wat je nu aan dat geloof hebt… Maar in de tijd van toen waren ze precies raak!
In de tijd waarin de catechismus geschreven werd, geloofde iedereen in God. En in Gods oordeel, en in hemel en hel. De vraag waar veel mensen mee zaten was deze: hoe kan ik weten dat het goed met me zit? Hoe ontkom ik aan de hel, aan Gods strenge oordeel, en kom ik in de hemel? “Rechtvaardig voor God zijn” – in de goede verhouding tot Hem staan, dat was de levensvraag. En op die vraag gaat de catechismus in met een bevrijdend antwoord.
Want helaas, de Roomse kerk uit die tijd gaf een ander antwoord dan de catechismus doet. Hoe komt het goed met je? Dan moest je in elk geval lid trouw zijn van de kerk, en regelmatig biechten, en boete doen, en goed leven. En hopen dat je niet in staat van doodzonde stierf, maar voorzien van het laatste oliesel. O ja, en geloven wat de kerk je voorhield. Maar geloof was niet zo heel belangrijk. Het ging veel meer om wat je deed. Je moest het verdienen bij God! Dat mensen daar echt druk mee bezig waren, blijkt wel uit hun daden. Ze gaven geld uit voor aflaten, en voor zielemissen voor overleden familie, en ze maakten bedevaarten. Eigenlijk net zoals de islam nog steeds een godsdienst is van ‘doen’ en daardoor jezelf rechtvaardigen. Tegenwoordig is dat gelukkig anders in de Rooms-katholieke kerk, daar kom ik nog op terug ná de preek [zie http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=338&id=698, een stukje daarvan gelezen als geloofsbelijdenis]. Maar toen, einde van de middeleeuwen, werkte het zo.

[ontdekking Reformatie: voor God rechtvaardig]
En toen kwam de Reformatie. De herontdekking van dat je het bij God niet kúnt verdienen, en ook niet hóeft te verdienen. Maarten Luther was de onder de eersten die dit ontdekten, en het veranderde zijn leven. Hij was druk bezig geweest met goed genoeg te worden voor God. Hij was monnik geworden; hij leefde sober. Hij deed een bedevaart naar Rome. In Rome klom hij op zijn knieën de zogenaamde Pilatustrap op, terwijl hij op elke trede de voorgeschreven gebeden deed, omdat dat een bijzonder verdienstelijke iets zou zijn. Enzovoorts. Maar rust vond hij niet. Altijd was zijn vraag: is dit goed genoeg? Hij zag nog steeds zonden in zijn hart en in zijn leven.
Maar op een dag kwam er bevrijding in het leven van Maarten Luther. Hij werkte aan een commentaar op de Romeinenbrief, en daar las hij: “de rechtvaardige zal door het geloof leven”. En die woorden sloegen in bij hem. Altijd zat hij met de vraag: ben ik dat, een rechtvaardige? En altijd was het antwoord: nee, ik schiet tekort. Maar nu zag hij die andere woorden: … door het gelóóf leven! Niet je best doen, maar geloven – dat geeft leven, dat geeft een einde aan de onzekerheid. Geloven waarin? In Jezus Christus! In Hem die zichzelf opofferde om al Maartens zonden weg te dragen. Luther schrijft: het was alsof de poorten van het paradijs voor me open gingen!
Deze grote ontdekking ging hij uitdragen. Dat Jezus alles voor ons heeft gedaan en dat we niet onzeker hoeven te zwoegen. Vertrouw alleen op Hem! En hij, en andere reformators, wezen op al die plekken in de Bijbel waar dit staat. Kijk zelf, lees zelf!
We kunnen ons nauwelijks voorstellen wat een bevrijdende boodschap dit voor de mensen toen geweest moet zijn. Vraag 61 is geen droge theorie, het is het antwoord op die grote vraag: komt het goed met mij, terwijl ik niet goed ben? En de boodschap van de reformatie greep als een vuur om zich heen. Ik lees vraag 60 gewoon maar weer voor. “Hoe word je rechtvaardig voor God? Alleen door een oprecht geloof in Jezus Christus. Al klaagt mijn geweten mij aan dat ik tegen al de geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb en nog steeds tot alle kwaad geneigd ben, toch schenkt God mij, zonder enige verdienste van mijn kant, uit louter genade, de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus. En Hij rekent mij die toe als zou ik nooit zonde hebben gehad of gedaan, ja als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, voor zover ik deze weldaad met een gelovig hart aanneem”. Kijk, dát heb ik nu aan mijn geloof! Ik ben vrij van die angst en onzekerheid, ik word aangenomen in genade door God! Halleluja!

[probleem met verstaanbaarheid nu]
Dat is dus wat de catechismus zegt. Ongelooflijk waardevol om vast te houden, ook voor onze tijd. Alleen, wie zit er tegenwoordig nog met dat probleem: komt het wel goed met mij in Gods oordeel?
So wie so geloven velen niet in God. En als ze het wel doen, dan toch niet die strenge God van toen. De catechismus geeft een prachtig antwoord, maar dat helaas weinig aansluit bij de mensen van nu. Wat heb je nu aan je geloof? Dat ik rechtvaardig voor God ben, zonder onzekerheid over mijn eeuwige toekomst! “Nou, fijn voor je…” zegt de ongelovige collega, en hij haalt zijn schouders op. Want hij zít daar helemaal niet mee, rechtvaardig zijn voor God of niet…
Ruim een halve eeuw geleden was er een discussie tussen twee theologen, Boer en Berkhof. Boer, voorman van de Gereformeerde Bond, beklemtoonde dat de ‘rechtvaardiging door het geloof in Jezus Christus en zijn verzoenend lijden en sterven’ de kern is en moet blijven van elk geloof. Hij richtte zich hierbij in het bijzonder tegen Berkhof, die op dit punt van de geloofsleer inderdaad anders dacht. Berkhof antwoordde onder andere dat mensen tegenwoordig met heel andere vragen zitten, bijvoorbeeld ‘is God er wel?’, en dat daarom deze reformatorische leer hem weinig zegt.
Feitelijk hebben ze elk gelijk. Want inderdaad, in dit stukje van de catechismus zit de kern van het christelijk geloof. Dit kun je niet zomaar weglaten of vervangen door iets anders. En tegelijk is het zo dat wat er staat ver weg staat van een mens van nu. Zowel qua woorden, als qua inhoud. Om de rijke inhoud niet kwijt te raken, zal de verwoording en de beelden sterk naar het nu gehaald moeten worden. Want de beeldspraak is hier die van de rechtbank, ontleend aan de Romeinenbrief. Juridisch. Niet veroordeeld, maar vrijgesproken, daar komt het op neer. Maar rechtbank, wetten, dat geeft juist voer aan wat mensen toch al plegen te denken: jij moet zeker van alles van je geloof? Terwijl de ontdekking van Luther juist hierop neerkomt, dat je niets moet, maar mag leven door geloof.

[vertaalslag naar nu]
Dus laten we het eens proberen naar het nu te trekken. Iemand vraagt: “wat heb je nu aan dat geloof van je”? En dan zeg ik: “dat ik weet van God, die van mij houdt en altijd voor mij zal zorgen! Dat is mijn basis!” “O”, zegt die ander, “ben jij zo bijzonder dan”? “Nee,” zeg ik, “helemaal niet! Ik ben helemaal niet zo’n goed mens. En tóch houdt Hij van mij!” “Maar hoe kan dat dan?” “Hij houdt niet van mij omdat ik zo goed ben, maar omdat Hij zo goed is en genadig! Hij vergeeft alles wat je verkeerd doet, als je het Hem alleen maar vraagt. Want daarvoor is Jezus gestorven. En nu hoef je alleen maar in Hem te geloven!” “Maar wat héb je daar nu aan?” “Nou, ik weet dus zeker dat er één Iemand is, die mij ziet zitten. Ook al maak ik er een potje van, God blijft van me houden, altijd! Jezus heeft mij lief. Zoveel, dat Hij zelfs zijn leven gaf voor mij. God is bij mij, hij zorgt voor mij. En als ik eens moet sterven mag ik voor altijd bij Hem zijn. Ik heb gewoon die basis: het is goed, voor altijd! God schrijft me nóóit af!”
Ik zeg het nu een beetje simpel, de catechismus is veel dieper. Maar in termen van nu: aanvaard zijn, onvoorwaardelijk! Een zekere basis hebben in je leven. Hoop die nooit vergaat. Dát heb je aan je geloof! Daar heeft de Here Jezus nu allemaal voor gezorgd. En is dat niet wat mensen nodig hebben, ook en juist nu in onze tijd? Dat je niet hoeft te presteren, en anders word afgeschreven. Dat je ergens aanvaard wordt met alle krassen en fouten die je hebt, en liefdevol opgelapt. Dat je weet: als alles valt, heb ik toch Hem als houvast! Liefde en vrede en vreugde. En hoop op zijn toekomst. Dát heb je nu aan je geloof!
Feitelijk gaat het hier over hetzelfde als in vraag 1 van de catechismus “wat is uw enige troost in leven en sterven, uw enige houvast?” “Dat ik niet niet van mijzelf ban, maar van mijn trouwe zaligmaker Jezus Christus, die met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden betaald heeft”. Maar de catechismusopstellers waren er zo vol van, en vonden dit zo’n kernzaak, dat ze nu, in zondag 23, één en ander nog eens uitgebreider herhalen. Dit is de troost, het houvast. Dit heb je aan je geloof! Of beter gezegd, dat heb je aan God, aan Jezus Christus. Geloof is slechts de hand die het cadeau uitpakt. Ik word er wel eens moe van hoe mensen over ‘je geloof’ of ‘hun geloof’ praten. Laten we het liever hebben over onze God en onze verlosser!

[voorbeeld]
Geloof is geen theorie, maar een levende werkelijkheid die je leven verandert. In hoeveel levens is dit niet te zien geweest? Denk aan gelovigen die vervolgd worden, alle eeuwen door tot nu toe. Wat heb je dan aan je geloof? Nou, blijkbaar zoveel dat het je in staat stelt om te lijden, liever dan het op te geven. Ik moet denken aan de Duitse theoloog Bonhoeffer. Hij zat gevangen, en werd enkele dagen voor de bevrijding opgehangen op persoonlijk bevel van Hitler. Dat moet wat zijn, in de cel zitten en weten dat het er slecht uitziet. Maar hij hád wat aan zijn geloof! Aan zijn verloofde schreef hij vanuit die cel een gedicht dat u in het Liedboek vindt als lied 398. “In goed machten liefderijk geborgen, verwachten wij getroost wat komen mag. God is met ons des avonds en des morgens, is zeker met ons, elke nieuwe dag”. Toen hij werd opgehaald voor executie, zei hij tegen zijn mede-gevangenen: “dit is het einde, voor mij het begin van het leven”. De kamparts die erbij was schrijft dit: “Door de half open deur van een kamer in de barakken zag ik, voordat hij zijn gevangeniskleding uittrok, pastor Bonhoeffer neergeknield in innig gebed met zijn God. De manier van bidden, zo vol overgave en zo zeker van verhoring, van deze buitengewoon sympathieke man heeft me zeer aangegrepen. Ook op de terechtstellingsplaats zelf verrichtte hij nog een kort gebed en beklom toen moedig en kalm de trap naar de galg. Ik heb in mijn vijftig jaren praktijk als dokter zelden een man zo vol overgave aan God zien sterven”.
Wat heb je aan je geloof? Dat dus! Zekerheid in leven en in sterven. Hoeveel christenen hebben het niet ervaren? Kracht om ziekte te dragen, moed om vol te houden. Liefde om vijanden te vergeven. En waarom? Omdat ze weten van God, die hen aanvaardt uit genade. Van Jezus, die voor hen stierf. Van de eeuwige erfenis die in het vooruitzicht ligt. En dat alleen door het geloof!

[slot]
Wat heb je aan je geloof? Alles! De vraag is alleen: hebben we dat geloof? Niet altijd zo sterk misschien, maar toch: vertrouwen op God en zijn vergeving om Jezus’ wil. Hebt u daar báát van? En dan gaat het niet om ons geloof op zich. Dan zou het juist weer van ons afhangen en wordt alles weer onzeker. Daar keert vraag 61 zich tegen. Het is niet om, maar door het geloof dat je mag delen in alles wat Hij geeft. Geloof is, zoals ik al zei, slechts de hand die het geschenk aanpakt. Dat moeten we wel doen! Steeds weer en steeds meer. Geloven wat de Here belooft en toezegt, door Jezus. Daarom durven vertrouwen. Ons levenshuis erop bouwen. Ja, dan héb je iets aan je geloof. Dan ben je veilig, voor tijd en eeuwigheid.
Laten we ons steeds weer daarin oefenen – alles buiten onszelf te zoeken in Hem. En laten we ook proberen om dat aan anderen uit te dragen. Wat heb je nu aan dat geloof van je? Geen bescherming tegen gevaar of ellende. Geen garantie voor een ongestoord leven. Maar wel dit: dat je weten mag dat er Eén is die u liefheeft, zoveel dat Hij zijn leven gaf. Dat er Eén is die voor u zorgt, in alles wat er gebeuren kan. En dat u hierna erfgenaam mag zijn van het eeuwige leven!
Lof zij Christus, in eeuwigheid.

Amen