Tags

,

Gemeente van Jezus Christus,

[intro: actualiteit]
in de Tweede Kamer vond de afgelopen week een belangrijke discussie plaats. Het ging om veruiming van de euthanasiewet. Levensbeëindiging bij ouderen. Zulke discussies geven vaak een helder beeld van hoe er in onze maatschappij gedacht wordt. Een meerderheid van de Kamer, en van de Nederlanders, vindt dat er mogelijkheden moeten zijn dat iemand zijn kan beëindigen als hij vindt dat het voltooid is, ‘klaar’. Ik heb een mooi leven gehad, nu wordt het alleen maar minder, dus ik trek de stekker eruit – zo iets. Ik ben toch baas over mijn eigen leven?
U zult begrijpen dat je als christen niet zo kunt denken. Je bent namelijk nou net géén baas over je eigen leven. Maar als je geen God kent, als het hier en nu alles is wat je hebt, dan is het logisch. Immers, oud zijn is niet altijd prettig – gebrekkig worden, afhankelijk… Wie wil dat? Zo zal ook deze verruiming van de wet er wel doorkomen. En pas achteraf zullen de negatieve gevolgen duidelijk worden: dat ‘blijven leven’ een optie wordt in plaats van vanzelfsprekend. Als iemand erg hulpbehoevend en eenzaam wordt, zullen mensen denken: waarom is die er nog niet uitgestapt? Misschien het wel goedbedoeld aanraden. Ouderen zullen zich verplicht voelen om telkens hun leven te evalueren: wil ik dit nog wel? En ga zo maar door…
Ik moest aan deze dingen denken toen ik psalm 142 bestudeerde. Daar klaagt de dichter onder andere ‘ik ben volkomen uitgeteerd’. Hij is compleet op, en hij kan zijn situatie ook niet veranderen. Wat nu? Hedendaagse voorvechters van de menselijke autonomie zouden het wel weten: houd de eer aan jezelf! Maar de dichter staat zo niet in het leven. Hij roept! In al zijn ellende roept hij tot God. En dat maakt alle verschil van de wereld.

[moeilijkheden en niets van God merken]
Hoe de situatie van de dichter van deze psalm precies is, weten we niet. Als we het opschrift in vers 1 volgen, gaat het om David die moest vluchten voor Saul. Het zou kunnen, hoewel zulke opschriften vaak pas later zijn toegevoegd. Er is in elk geval sprake van vijanden die valstrikken spannen en hem vervolgen. Maar we horen van veel meer ellende: eenzaamheid, ‘er was niemand die naar mij omzag’, niemand zorgde voor mij’. Van lichamelijke zwakte, ‘ik ben volkomen uitgeteerd’. Ook is er sprak van gevangenschap, want het slotvers zegt ‘leid mij uit de gevangenis’. Of is dat beeldspraak? We weten het niet. In elk geval is het in zulke brede termen neergezet, dat velen zich erin kunnen herkennen. Een noodkreet van alle tijden!
Ja, een noodkreet. Want de dichter vertelt niet alleen hoe het met hem is, hij roept het uit naar God. Het hele lied is kort samen te vatten: Heer, help me, ik ben in nood! Is dat ook niet iets waar veel mensen zich in zullen herkennen? Er overkomt je iets ergs, en dan roep je: God, help me toch! Nood leert bidden, zegt het spreekwoord, en dat is vaak waar.
Maar… en dat vind ik het spannende van deze psalm, er komt geen antwoord! Tenminste niet in de psalm. De dichter roept, maar God doet niets. Nóg niets misschien, maar ook dat weten we niet. Geen idee hoe het verder is gegaan. Een roep tot God, dat is alles wat we hebben – maar antwoord ontbreekt. Is dat óók niet erg herkenbaar? Je bidt, maar gebeurt er wat? Je roept tot God, maar geen idee of Hij luistert. Je merkt er niets van tenminste. Zo gáát het toch soms? Je vraagt je af: roep ik niet in een lege ruimte? Wie zegt dat iemand me hoort en helpen zal?

[blijven roepen]
De dichter heeft het moeilijk, en velen met hem. Maar één ding moeten we niet vergeten: Hij roept tenminste tot God! Dat is het beste wat je doen kunt als je vastzit. Niet opgesloten raken door de omstandigheden, maar je richten op Hem. Doet u dat, of jij? Bidden, roepen tot God als het moeilijk is? Dan heb je tenminste nog iets met Hem!
Echt hopeloos wordt het pas als je niet meer roept tot God. Als de omstandigheden het enige zijn wat je hebt. Dat is precies het probleem van onze tijd. Zoveel mensen hebben totaal niets met God. Ze hebben geen adres in moeilijkheden, niemand om naar te roepen. Ja wat moet je dan? Een oplossing zoeken binnen deze wereld. En is die er niet: dan misschien besluiten dat het beter is om er niet meer te zijn. Zoals de apostel Paulus ergens schrijft, ‘zonder God en zonder hoop in de wereld’. Aangrijpend maar waar!
Echter, als je wel roept tot God, is dan alles anders? Nee. Gewoon: nee. Er zijn hier vanochtend zeker mensen die kunnen vertellen hoe God hen heeft bijgestaan en geholpen toen ze riepen tot Hem. Maar er zijn ook anderen, die zullen zeggen: “ja mooi gezegd hoor, ‘roep tot God!’ Maar dat doe ik en ik merk niets van Hem. Niet in nood, en eigenlijk gewoon nooit”. Laten we dit niet afdoen als ongeloof. Het kán ongeloofstaal zijn, dat mensen zeggen ‘ik merk niets van God’ terwijl ze Hem ook niet echt zoeken. Maar ook wie wel wil geloven, kan deze ervaring hebben. Waar is God eigenlijk? Je wilt het allemaal wel tien keer geloven, maar je merkt niets van Hem. Wat dan?

[blijven vertrouwen]
Allereerst: houd vast wat je hebt. Gooi niet je geloof in God meteen overboord. Wat win je daarmee? Kijk wat de dichter doet in zijn omstandigheden. Hij blijft vasthouden, vertrouwen op God – ook al merkt hij niets van Hem. Tussen de klachten hoor je een paar opmerkelijke dingen. De dichter zegt: U kent mijn pad – U weet van mij af. Vroeger, maar nu toch ook. En verderop: HEERE, u bent mijn toevlucht, mijn deel in het land der levenden. Dat is heel belangrijk. Hij zegt wat hij wíl geloven, wil blijven vasthouden – en zo hóudt hij het ook vast.
Dat maakt een heel verschil! Aan de ene kant de omstandigheden, waar de psalm eerlijk over is. ‘Niemand die naar mij omzag, niemand zorgde voor mij’. Niemand – en dan zegt hij tegelijk tóch: ‘Ú kende mijn pad’. In de Herziene Statenvertaling staat er terecht een streepje op ‘U’. Dat heeft de nadruk: als ik niemand heb, dan bent Ú er toch? De dichter zegt ook ‘nergens kan ik heen vluchten’ – maar meteen erachteraan: ‘U bent mijn toevlucht’. Kun je nergens meer heen, dan toch nog naar God. Roepen tot Hem, en zo houvast vinden.
Wat een verschil, of je zo in het leven staat of niet! De ene mens zegt: het is zoals het is, meer is er niet. De ander houdt vast: nee, er is een God boven alles tot wie ik kan roepen! De omstandigheden zijn hetzelfde, maar de hoop is zo verschillend! Dat is de goede boodschap die ik u telkens weer mag brengen. Dat er een God is die goed en genadig is, dat kwaad en ellende niet het laatste woord hebben. Dat er een liefde is, sterker dan de dood. Dat er een nieuw begin is, zelfs voor wie zichzelf heeft vastgezet! Gelóóf dat, blijf het vasthouden.

[open einde, geen ‘bewijs’]
Maar, zegt iemand weer, ik merk er zo weinig van. Is het wel méér dan mooie woorden? Klamp ik me dan niet vast aan een zeepbel die knapt?
Weet u, in deze psalm 142 zie je zo duidelijk wat geloof is: roepen tot God en vertrouwen op Hem, en dat zonder keihard bewijs. Dat laatste wil ik benadrukken: zónder keihard bewijs. De waarheid van het evangelie kun je niet bewijzen als wiskunde. Het enige wat je kunt doen is het aannemen – geloven, het woord zegt het al. Geloven is kwetsbaar!
De Bijbel reikt ons een verhaal aan. Het verhaal van God. Hoe Hij alles maakte, hoe Hij werkt in de wereld, tot mensen sprak, regels gaf. Hoe Hij kwam in Jezus. Hoe Hij leidt door zijn Geest. Hoe Hij gebeden hoort, en eens alles nieuw zal maken. Het verhaal van het geloof, zoals u en jij dat waarschijnlijk meekreeg via opvoeding, via de Bijbel. Dat grote verhaal, dat wij hier in de kerk telkens herhalen, om het te blijven geloven.
Maar het punt is: dit verhaal wordt telkens aangevallen en aangevochten. Spreekt de ervaring vaak de grote woorden van de Bijbel niet tegen? God die onmerkbaar is in je leven, in de wereld… Het mooie is dat de Bijbel daar zelf ook eerlijk over is. Denk aan psalm en die roepen ‘waar bent u, God?’ of ‘waarom toch, Heer?’
Gods verhaal wordt aangevochten. En dat niet alleen, er worden andere verhalen aangereikt als alternatief. Vroeger die van andere goden, Baäl en Marduk en weet-ik-wie. Tegenwoordig is er een ander verhaal dat krachtig klinkt. Het verhaal van horizontaal. Dat de wereld die je ziet gewoon het één en al is. Door toeval onstaan, nergens naar toe op weg. Er is geen ‘zin’ van het leven, je moet er zelf het beste maar van maken. God? Welnee. Liefde – een stofje in je hersenen. Geven om anderen – evolutionair voordelig.
Wie zal ooit bewijzen welk verhaal er waar is? Wie zich erin verdiept zal merken dat het niet gaat – je komt er niet uit. Maar, en dat is het punt, je moet toch kiezen. Wat is geloof nu? Dat je vasthoudt aan wat je van God gehoord hebt. En nog veel belangrijker: dat je je leven daarnaar richt, en je hoop erop vestigt. Ook al kun je het niet bewijzen. Ook al komt er veel tegenop. Dat je tóch zegt: dit wat ik gehoord heb van God en van Jezus is zoveel dieper en mooier – dáár ga ik voor! Daar hoop ik op. Niet omdat je het bewijzen kunt, óók niet omdat je het voelt – soms voel je niets, en gevoelens kunnen ook zo wisselen – maar omdat je erdoor gegrepen bent. Dat is nu geloven: “en tóch” zeggen, al zeggen de meeste mensen iets anders. Blijven roepen, ook al krijg je nog geen antwoord. Blijven zeggen ‘U bent mijn toevlucht, mijn deel in het land der levenden’.

[houvast en hoop]
Wat is het dan goed dat ook een psalm als de 142e in de Bijbel staat. Een roep, vertrouwen, zonder dat het ergens op gebaseerd lijkt. Althans, op niet meer dan die oude woorden: dat God genadig is en liefdevol en een redder.
We zien hier in één psalm, in één mens tegenpolen samenkomen. Klacht én vertrouwen, ellende én geloof. Allebei de kanten horen bij het leven van het geloof. Vertrouwen op Gods goedheid, maar ook de ervaring dat je er niets van merkt. ‘Wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen’ zegt Paulus ergens.
Is dat wel vol te houden, zo je vertrouwen stellen op een onzichtbare God, op een geloof dat niet bewijsbaar is? Ja, toch wel. Weet u waarom? Omdat het wáár is. Wáár wat in de psalm staat ‘U kent mijn pad’. Als je eenmaal deze weg inslaat, wordt je gesterkt, haast ongemerkt vaak. Je hoeft het niet alléén te doen. Dat zou ook niemand vol houden. God geeft zijn Geest die troost en leidt en kracht geeft. Bij de één uitbundig, bij de ander in alle eenvoud. Maar er komt toch iets van ervaring bij: Ja, God ként mijn pad. Hij is mijn toevlucht! Eerst geloven, dan komt ook de ervaring wel, op Gods tijd.
Je hoeft het niet alleen te doen – dat is ook waar in ander opzicht. God geeft ons aan elkaar, als gemeente, als gelovigen. We herhalen samen steeds weer de wonderlijke dingen over God – zo worden en blijven ze levend, ook in ons leven. In de kerk hoor je soms niets nieuws. Is dat erg? Nee! Het is allang goed om, in een wereld die iets anders zegt, weer gefocust te worden op dat ándere verhaal.
Denk ook aan die momenten dat de Here zelf in ons midden komt wanneer we zijn lof zingen – bijvoorbeeld vanavond in de zangdienst; als we het Avondmaal vieren. Dan weet je het ineens zeker, diep van binnen: U bent goed voor mij – de onverwachte slotwoorden van onze psalm. Wie zich overgeeft aan Gods geschiedenis, krijgt houvast en hoop. Tóch.

[slot: geloof is vasthouden wat je niet kunt bewijzen]
Zo is psalm 142 een uiting van levend geloof. Geen gejuich en het allemal hebben en weten, maar een vasthouden en roepen, tegen de ervaring in. Ook dát is geloof. Misschien nog wel dieper dan wanneer je gebeden direct verhoord worden en je leven vól zegen en zonneschijn is.
Geloof is juist: vasthouden aan God, ook zónder gevoel en zonder bewijs. Hebt u zo’n geloof? Met twijfel erbij misschien, maar toch… Geloof als een mosterdzaad. Dat is geloof dat het houdt.
Roep dan maar tot God, als het moeilijk is in je leven. Blijf bidden, ook al merk je van Hem niets. Want dit mag ik u en jou verkondigen: Hij laat u niet los. Hij kent u pad. Hij zal je helpen. Hoe? Dat zal blijken. Hoe het met de dichter van psalm 142 is afgelopen en met zijn gebed weten we ook niet. Maar Hij is er, en Hij gaat door! Dan heb je uitzicht. Uitzicht dat zovelen tegenwoordig missen helaas. Uitzicht in voorspoed en in tegenspoed, in leven en in sterven.

Amen