Tags

, ,

Gemeente van Jezus Christus,

[intro: de heerlijkheid van Jeruzalem]
Jeruzalem, wat een prachtige stad! Wat een bijzondere plek, met haar lange geschiedenis, met de klaagmuur en de tempelberg, de Via Dolorosa… Van wie er wel eens geweest is, hoor ik het herhaaldelijk: deze stad hééft iets!
De dichter van psalm 87 houdt van Jerusalem. ‘Zeer heerlijke dingen worden over u gesproken, stad van God’ zegt het derde Bijbelvers. Dat laatste, daar gaat het om: de stad van Gód, dat is Jeruzalem. De stad waar de Here is in zijn tempel. Andere steden uit die tijd zijn ook mooi, misschien wel mooier – Babylon met haar hangende tuinen, Ninevé met imposante vestingwerken… Maar Jeruzalem, Sion, is de stad van God! De plek is het waar Hij bij de mensen woont.
Jeruzalem, een oude stad in het Midden-Oosten. Tegelijk staat Jeruzalem voor heel veel méér. Het is de plaats van Gods heil; de plek waar God is, waar mensen bij Hem mogen zijn. In het laatste Bijbelboek horen we van het nieuwe Jeruzalem. Een nog véél mooiere plaats, of is het wel een plaats? ‘Lichtstad met de paarlen poorten, schone stad, zo hoog gebouwd. Nimmer heeft men op deez’ aarde ooit uw heerlijkheid aanschouwd!’
De dichter spreekt minstens zoveel over dát Jeruzalem, als dat hij zingt over de stad in Israël. Maar wat vindt hij dan zo prachtig? Wat is de heerlijkheid van Gods woonplaats? Hij noemt geen gouden straten of mooie muren. Nee, dít is het wat hem doet zingen: de veelheid en verscheidenheid van de inwoners. De ménsenmassa in de stad. Daarvan zingt hij, dat maakt de diepste indruk.

[de volken: vijanden en vervreemden]
Wie zijn daar dan burgers, in Sion? Wie wonen er bij God? Mensen uit Rahab en Babel, Filistijnen, Tyriërs en mensen uit Afrika. Dit kan haast niet gaan over het letterlijke Jeruzalem van toen.
Rahab, dat is Egypte. Voor Israël betekende dat: de slavendrijvers waar ze van bevrijd waren. Vijanden. Babel, dat is de andere vijand, het volk dat hen in ballingschap had gevoerd, dat Jeruzalem – het letterlijke Jeruzalem – in puin had gelegd. Zijn zíj burgers van Sion?
Filistijnen – vanouds ook niet de beste vrienden van Israël. Mensen uit Tyrus, uit de wereldstad van de handel en rijkdom. Ja zelfs Koesjieten, dat wil zeggen mensen uit Ethiopië, mensen van het einde van de toenmaals bekende wereld.
Als ik het kort samenvat: vijanden en vervreemden, zij worden ingeschreven als burgers van de stad van God! Wat een wonderlijk visioen! Maar wat als het waar wordt? Niet alleen vrome Joden, ook mensen uit de andere volken die bij de God van Sion mogen horen. Vijanden en vervreemde heidenen – dat zijn u en ik! En nu zegt deze psalm zo heerlijk: De Heer telt hen erbij, als hij de volken opschrijft. Dát is nu de heerlijkheid van Gods stad: dat al die mensen er een plek hebben. Dat vijanden worden getransformeerd tot vrienden, vreemdelingen tot burgers. Dat ze samen de ene God liefhebben en eren, de God van Israël.

[gekomen door Gods genade]
Maar hoe kan dit? Je zou toch verwachten dat vijandige volken Gods wraak zullen voelen? Dat Hij hen onschadelijk zal maken, zal oordelen? Hebben die volken misschien zich bekeerd? Zijn ze zo goed en godvrezend geworden dat ze er bij mogen horen? Nee, daar gaat het niet om!

Uit de psalm krijg je niet de indruk dat het aan hén ligt. Het ligt aan God. Er staat: de Heer telt hen erbij. Hij heeft hun namen bijgeschreven in het bevolkingsregister van zijn stad. Hij zegt: ze zijn hier geboren, ook al zijn ze dat natuurlijk niet. Maar het wonderlijke is: als God het zegt, dat ís het zo. Geboren, dan mag je wel denken ‘wedergeboren’ – Hij maakt ze tot andere mensen. Deze hele stralende stad vol mensen overal vandaan, het is één grote demonstratie van Gods genade. Hij neemt vijanden aan tot vrienden. Hij trekt mensen die Hem niet zoeken. God zelf wil dit, en daarom wordt het zo!
Dan moet ik denken aan Jezus. Hij is God die het doet! Hij zorgt voor verzoening voor vijanden, door zijn eigen dood. Hij doet de deur open voor dwalenden, door zijn opstanding. Tegen mensen die eruit lagen zei Hij ‘je mag erbij horen!’. Jezus, Gods genade in levenden lijve. Jezus, hij stuurde zijn leerlingen eropuit naar álle volken – we hoorden er vanmorgen iets van. Want Gods stad moet vol worden, vol met mensen uit vele volken. Jezus, Hij geeft zijn Geest die mensen vernieuwt. Die zorgt dat ze komen en dat vijanden vrienden worden. Tot op de dag van vandaag gaat Hij door!

[kosmopolitisch visioen]
Stel je deze stad eens voor. Ik bedoel niet de muren of de straten. De ménsen erin, overal vandaan. Het beeld waar Johannes over schrijft in Openbaringen: een grote menigte die niemand tellen kan, uit alle talen, volken, stammen en naties. En dan al die mensen samen in Gods stad, op de pleinen en in de straten. Zoveel verschillen, maar er is geen wanklank te horen! Zoveel drukte, maar niemand voelt zich bedreigd. Zoveel stemmen, maar samen zingen ze één lied. Het lied van het Lam!

Hier is geen vijandschap tussen volken, geen racisme of discriminatie. Verschillen tussen volken en rassen vallen weg. Ze zijn er vast nog wel, maar vullen elkaar juist aan in het veelkleurige loflied. Samen is het goed. Muziek klinkt en er wordt gedanst op de straten. Hier stroomt de bron!
En het belangrijkste: ze eren allen de drie-enige God. Hij die hen hier heeft gebracht. Hem door wiens genade ze leven. Hij die zijn leven gaf, Hij die hen nu vervult. Ziet u de vreugde in al die ogen, die eerbied en dat enthousiasme! Want hier is Hijzelf in hun midden, als centrum van heel deze stad. Er is geen tempel in dit Jeruzalem, want de Here, de almachtige God is haar tempel, en het Lam. Ja, zeer heerlijke dingen worden over u gesproken, stad van God!

[man voor man: individueel]
Stel je daar dat u of jij daarbij bent! Dat mag door Gods genade. Hij wil je welkom heten. Maar wel één ding: je komt daar niet automatisch. Zo opvallend staat het er ‘man voor man is daar geboren’. Dat wil zeggen: het is een persoonlijke zaak, niet een heel volk ineens. Je komt daar als je opnieuw wordt geboren, als Gods Geest je verandert, als je gelooft. Heb u daar al burgerrecht?

[slot: loof!]
De psalmdichter ziet de stad voor zich, Jeruzalem. Niet de letterlijke stad, die lag misschien wel in puin. Nee, Sion, daar waar God bij de mensen is. Want dát is zijn wens. Dat geeft God zelf, in zijn genade. Óók vijanden, ook vervreemden mogen burger zijn. Ook u, ook mij wil Hij inschrijven, geboren laten worden in zijn stad. Wat zal het daar heerlijk zijn! Je hoeft het niet te verdienen, je mag het kríjgen, omdat God goed is.
Als je dit alles op je laat inwerken, dan kun je toch alleen maar mee gaan zingen. Over die stad die zal neerdalen uit de hemel, zoals Johannes zegt. Maar nog veel meer: van Gods genade. Egyptenaren, Babyloniërs en Filistijnen; Westlanders en Hagenaars, jongeren en ouderen, vromen en zondaren. Hij wil hen de poort laten ingaan. Genade, zo oneindig groot!Amen