Tags
Gemeente van Jezus Christus,
[intro: wat de HC oproept]
wat roept het bij u op, die woorden uit zondag 10 van de catechismus? Over God die alles onderhoudt en leidt en dat alles wat gebeurt ons uit zijn vaderlijke hand toekomt. Dit is een belijdenis die heel uiteenlopende reacties kan oproepen. Misschien stemt u er dankbaar mee in, kunt u zich er helemaal in vinden. Wat is dat móói, wat is dat díep, dat de Here God ons leven leidt, ook úw leven. Geen blind toeval, maar de Vader in de hemel die u draagt, ook als het moeilijk is. Daar hebben we het in de vorige leerdienst over gehad.
Andere mensen, vooral theologen maar ook gewone gemeenteleden, kunnen zich echter ernstig stóren aan wat de catechismus meent te moeten zeggen. Lees nu eens goed wat er staat: regen én droogte, ziekte én gezondheid, álle dingen komen van God. Ook de droogte, ook de ziekte? Hoe kun je dat nu zeggen over de goede God en Vader van Jezus Christus? Maarten ‘t Hart, de bekende schrijver, heeft in één van zijn boeken hier uitgebreid over geschreven. De moeder van de hoofdpersoon krijgt keelkanker, en dan worden deze woorden geciteerd, ‘dat… gezondheid en ziekte… niet bij toeval, maar uit Gods vaderlijke hand ons toekomen’. Bedankt God, dat u met uw vaderlijke hand mijn moeder die afschuwelijke ziekte deed toekomen… Of bedoelt de catechismus dat niet?
Weer andere mensen komen niet in opstand, maar zijn juist van de berusting. God leidt en bestuurt alles, zo is het. Dus dan moet je aanvaarden wat je overkomt. Klagen helpt niet, het is nu eenmaal het lot jou toebedeeld. God kun je niet ter verantwoording roepen. Of zoals anderen zeggen ‘Hij zal er wel zijn bedoeling mee hebben’. Dat klinkt vroom, maar is dat wel zo christelijk? Wat is dan nog het verschil tussen God en lot?
[geloofstaal, geen filosofie]
U ziet wel, we komen vanavond bij een onderwerp waar veel over te zeggen is en veel te denken. De kunst is echter om dicht bij de Bijbel te blijven. Eigenlijk gaat het hier over iets dat ongelooflijk basic is in het geloof. God heeft niet alleen eens alles geschapen en toen de boel aan zijn lot overgelaten, maar, zo mag ik geloven, Hij zorgt van dag tot dag voor mij en voor de hele wereld. Dát is toch wat een christen gelooft, diep vertrouwt?
Het probleem is echter dat je Gods leiding en regering niet alleen kunt belijden, vanuit het geloof, maar dat je het ook kunt overdenken als filosofisch vraagstuk. Als een soort ‘theorie van alles’. En dán gaat het heel snel fout. Ik moet zeggen dat de Heidelbergse Catechismus, niet geheel vrij is van deze fout, vooral in de vraag over de voorzienigheid. In de woorden van de catechismus is invloed te zien van de Griekse filosofie. Dat alles van boven bestuurd wordt, was een algemeen idee in de oudheid. Daarom dachten christenen daar niet diep over door, het leek een geloof dat ze met iedereen gemeen hadden. Gevaar is dan wel dat je het lot van de Grieken eenvoudig vervangt door God – en kan dat wel? Heb je het dan over de christelijke God?
Ik herinner me nog een tentamen toen ik theologie studeerde, en daar werd het lied aangehaald ‘wat de toekomst brengen moge’. ‘Leer mij volgen zonder vragen, Vader, wat Gij doet is goed… zie ik vraag u niet waarom’ De vraag was: welke filosofische stroming zou dit voluit meezingen? Antwoord: de stoïcijnen. Zij vonden dat je alles moest accepteren zoals het kwam, dat is ware wijsheid. Ons woord ‘stoïcijns’ komt er vandaan. Er zijn inderdaad wel christenen geweest, en nog, die vonden dat je zo in alles moest buigen onder Gods wil. Goede stoïcijnen – maar ook goede christenen?
En toch… en toch bevat dit lied, en bevat de catechismus, diepe geloofstaal. Als we het maar niet opvatten als een theorie om de wereld te begrijpen, maar als de belijdenis van iemand die vertrouwt op God, wát er ook gebeurt.
[Gods betrokkenheid bij zijn wereld]
Laten we daarom even teruggaan naar de basis. Een christen belijdt dat God betrokken is op de wereld, en in het bijzonder op hem- of haarzelf. Hij zorgt voor mij! En van daaruit ook: Hij heeft alles in zijn hand, heel de wereld. Hij is niet alleen degene die eens alles in gang heeft gezet, maar Hij is en blijft betrokken op zijn schepping! Heel veel gedeeltes uit de Bijbel spreken daarover, bijvoorbeeld psalm 33 die we zojuist zongen. Hij leidt het grote wereldgebeuren ‘geen ding geschiedt er ooit gewisser, dan ‘t hoog bevel van ‘s Heren mond’. Hij is betrokken ook in de kleine dingen: geen musje valt op de grond zonder uw Vader, zegt Jezus. Zelfs de haren op je hoofd zijn alle geteld.
Alle schepselen zijn in zijn hand, zegt de catechismus terecht. Abraham Kuyper heeft hier een mooi beeld bij gegeven. Hij zegt: God is geen beeldhouwer. Een beeldhouwer zet het voltooide beeld ergens neer en laat het staan. ‘Maar zo,’ zegt Kuyper, ‘kan God niet doen. Als God de Heere de wereld schept, is er nergens enige plek denkbaar, waarop hij die wereld zou laten rusten. Hij kan, om het eens overduidelijk te zeggen, die wereld nergens neerzetten. Dientengevolge is hij genoodzaakt als die eeuwen lang deze gehele wereld in zijn hand te houden’. Mooi toch, om het zo voor je te zien? Een gospellied zegt “He’s got the whole world in His hands’’.
Deze wereld, en ook ik, en u, we zijn niet overgelaten aan tijd en toeval, maar de Here God draagt ons!
Dat betekent dus ook concreet dat we zijn hand mogen zien in alle dingen. We moeten vooral niet denken dat God alleen heel af en toe ingrijpt met een wonder, en verder afwezig is. Nee, juist in alle dagelijkse dingen is Hij bezig. Níets staat los van Hem, hoezeer je het ook door natuurwetten en -krachten kunt verklaren. Ten diepste zit achter álles zijn hand: loof en gras, regen en droogte, eten en drinken, gezondheid en ziekte. Daar heeft de catechismus op het diepste niveau gelijk in. En dat is maar goed ook. We zijn, ook bijvoorbeeld in ziekte, niet overgeleverd aan stomme pech, maar we zijn in zijn vaderlijke hand! Wat kan dat een troost geven aan mensen die het moeilijk hebben. Wat kan dat een getuigenis zijn, als iemand, zo ziek als hij is, toch getuigt: God zorgt voor mij ik ben veilig in zijn handen!
[tegenwerpingen]
Tegelijk kun je natuurlijk je vragen hebben, júist als het gaat over de grote vragen van kwaad en lijden. Juist als je gaat doordenken, wat niet verkeerd is trouwens. Als God echt álles leidt, is Hij dan nog wel goed? is Hij dan niet verantwoordelijk voor kwaad en lijden in de wereld? En dezelfde vraag van de andere kant benaderd: blijft er wel verantwoordelijkheid over voor de mensen? En vergeet de catechismus trouwens ook niet de rol van de boze, van de duivel, die alles kapot wil maken?
Er zijn wel moderne theologen, met de beste bedoelingen, die vinden dat je niet mag zeggen dat God alles in zijn hand houdt. Zij komen terecht bij een God die veel dingen ook niet wil, die met ons meelijdt, maar die er ten diepste niets aan kan doen, want het is niet in zijn hand. Dat klinkt sympathiek, maar het gaat recht in tegen de kern van het Bijbelse getuigenis. God is groter dan dit! Er valt geen musje op de grond zonder Hem, zegt Jezus. Hij is het die alle dingen leidt naar de raad van zijn wil, zegt Paulus in Efeze 1. Ja, álle dingen.
Tegelijk mag je nooit zeggen dat God het kwade wil. Je kunt alleen zeggen dat Hij het opneemt in zijn plan. Een beeld kan hier misschien helpen. Je kunt God zien als een schaakgrootmeester. Hij doet zetten op het grote wereldschaakbord, en wij mensen ook, en de duivel ook. Wij hebben de vrijheid om allerlei zetten te doen, ook zetten tegen zijn wil in. De duivel doet zelfs niet anders dan zulke zetten. Maar God is zo sterk in schaken, dat Hij altijd een tegenzet paraat heeft, en uiteindelijk zal Hij zeker winnen. Hij laat de andere zetten toe, Hij neemt ze op in zijn grote schema, maar het blijven zetten die niet van Hem zijn.
Tegelijk schiet dit beeld tekort. Wij hebben zelfs Gods kracht nodig om een verkeerde zet te doen. Hij moet ons de adem in de longen geven, anders kunnen we niet vloeken… En dingen als ziekte en aardbevingen, die komen toch niet door keuzes van de mens?
We kunnen Gods bestuur nooit vatten. Neem die tekst uit Mattheüs ‘er valt geen musje op de grond zonder uw Vader’. Betekent het dat God wil dat er musjes uit de lucht vallen? Misschien. Wellicht heeft Hij daar zijn redenen voor. In elk geval betekent het dat, ook als er een musje valt, het niet valt zonder God. Ook dan is Hij erbij – Hij is er altijd bij, in gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede. En dát is wat Jezus wil dat we meenemen. Vrees niet, zegt Hij, want u gaat veel musjes te boven.
[vertrouwen op de Vader]
Kijk, en dan zijn we aangekomen waar we wezen moeten. Dat we leren te vertrouwen op de Vader. Dat wij niet vallen zonder Hem. Dat Hij bij je is als het goed gaat, én als het niet goed gaat naar onze normen. Dat God de dingen leidt als het goed gaat is niet zo moeilijk te geloven – hoewel, de catechismus zegt terecht: wees dankbaar in voorspoed! Leer Hem zien in alles, ontvang die zegen uit zijn Vaderlijke hand. Dat is dé kunst in onze tijd, waar we van jongs af leren om niet verder te kijken dan de natuurlijke oorzaken.
Maar vooral: durf Hem vertrouwen in tegenspoed. ‘Geduldig zijn’, zegt de catechismus. Dat is iets heel anders dan stoïcijns berusten. Dan laat je het maar over je heen komen. Nee, geduldig zijn is vooruitkijken: uitzien naar wat de Here zal doen. Juist omdat je weet dat alles in zijn hand is, hoef je niet te berusten. Je mag bidden om genezing, om verandering, om herstel. Je mag ook klagen, je mag ook vragen ‘waarom?’ – de psalmen zijn vol van die vraag. Maar bovenal mag je leren vertrouwen, vertrouwen op Hem. Het loopt Hem niet uit de hand, nooit! Ook als je Hem niet begrijpt. Ook als je situatie niet beter wordt. Je moet zijn liefde en zorg niet afmeten aan de omstandigheden. Nee, die mag je aflezen, letterlijk, van de Bijbelpagina’s. Zóveel beloften staan daar: ‘ik zal je niet begeven, ik zal je niet verlaten’; ‘moet je gaan door het water, ik ben bij je’, ‘wie in mij gelooft zal leven, ook al sterft hij’ – en ga zo maar door. Bovenal zie je zijn liefde in Jezus en wat Hij deed voor ons. Hij gaf zijn leven – opdat wij voor altijd zullen leven en niet ondergaan. Zó is God! Niet een mysterieuze knoppendraaier hoog in de hemel, maar de Vader van Jezus, die om zijnentwil ook míjn God en Vader wil zijn. Dan kun je uitroepen met Paulus “Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen zoon voor ons gegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?”
Dan heb je als christen úitzicht! Allereerst in je persoonlijk leven. Als je leven nú alles is, ja dan is het hopeloos als je bijvoorbeeld ongeneeslijk ziek wordt. Dan heb je niets meer dan het vooruitzicht van het einde. Maar wie gelooft mag dan weten: ik ben in Gods hand. Ook als ik sterf, zal ik leven met Hem. En misschien nog wel moeilijker, als je leeft, maar de omstandigheden zijn moeilijk, ook dan wil Hij nabij zijn met zijn Geest. Je leren om je te verlaten op Hem, wiens weg je niet begrijpt, maar die je wel vertrouwt.
[niet begrijpen en tóch vertrouwen]
Dat voor het persoonlijk leven. En de grote vragen van het wereldgebeuren dan? Waarom de de wereld zoals hij, met zoveel duister? En waar gaat het naar toe? Op die eerste vraag krijg je geen antwoord. En zou je een antwoord krijgen dat je kon vatten, dan was het niet het echte antwoord. Een science-fictionboek zet eens een supercomputer aan het rekenen aan, zoals ze het noemen, “het leven, het heelal en de rest”. Na eeuwen rekenen komt hij de computer met het antwoord: 42… Een mooi beeld om te ontoereikendheid van ons redeneervermogen aan te wijzen. Alleen Gód weet waar Hij mee bezig is. Er zijn zoveel factoren die meedoen, het kwaad zit zoveel dieper dan wij denken.
Op de waarom-vragen krijg je geen antwoord. Maar wél op die andere vraag: waar gaat het naar toe? Daar geeft Jezus ons wel een antwoord op: naar Gods nieuwe wereld, zijn koninkrijk. Dat kun je niet bewijzen, evenmin als je het voorgaande kon beredeneren. Daarom blijft er tenslotte slechts één vraag over: durf je de Here te vertrouwen? Zónder alles te snappen, en zónder sluitend bewijs? Dan, en dan alleen zul je ervaren dat het waar is: Hij draagt je, en Hij maakt alles goed.
Stelt u zich een klein kind voor dat op de trap staat. Onderaan staat papa en hij roept: ‘spring maar! Ik vang je op’. Kijk, dat is nu geloof. Je op de Vader verlaten en de sprong wagen. Hij zal je niet laten vallen. Nooit! Maar… je ervaart het pas als je werkelijk de sprong waagt.
Alles in Gods handen. De grote wereld en mijn kleine leven. Zo komen we weer terug bij die allereerste vraag war de catechismus mee begon: ‘wat is uw enige houvast in leven en sterven? Dat ik niet van mijzelf, maar van mijn trouwe Zaligmaker Jezus Christus ben… die mij zo bewaart dat zonder mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd kan vallen’. Dan mag je weten: Hij is erbij. Als ik geboren word en als ik sterven moet. Hij is erbij, in vreugde én in verdriet, in ziekte en gezondheid, in voor- en tegenspoed. Hij laat mij nooit alleen!
Laat je vallen mensen, in zijn armen. En als u het moeilijk vindt: worstel, tot je bovenkomt. Tot Hij je rust geeft, aan zijn hart.
Amen