Tags
Gemeente van Jezus Christus,
[intro]
‘het is gelukkiger te geven dan te ontvangen’ heeft Jezus eens gezegd. Dat is iets waar we het allemaal me eens zullen zijn, als je er even over nadenkt. Het is toch een stuk fijner om een ander iets te kunnen geven dan dat je steun moet ontvangen! Het voelt een stuk beter om te helpen dan om geholpen te worden. Ik hoor regelmatig van oudere mensen, dat ze tegen me zeggen: een van de lastigste dingen vind het lastigste vind ik dat ik zo afhankelijk ben! Overal moet je hulp voor vragen: als ik naar het ziekenhuis moet, als ik steunkousen aangetrokken moet krijgen, hulp bij het douchen en hulp in de huishouding. Ik zo het zo graag zélf doen! Vroeger stond ik altijd klaar voor anderen, en nu moet ik zelf geholpen worden.
Ja, geholpen moeten worden, ontvangen, dat ligt ons niet. Veel mensen die bij de voedselbank lopen, houden dat geheim. Nee, veel beter voelt het als je zelf kunt géven, als je zelf kunt doen voor een ander. Dan heb je zelf niemand nodig, dan krijg je dankbaarheid in plaats van dat je dankbaar moet zijn.
Vorige week hoorden we hier ook al over. Koning David wilde graag iets geven aan God, hij wilde een tempel bouwen, een huis van God. Maar God zegt: nee! Niet geven, je mag ontvangen. Ik zal voor jou een huis bouwen, een dynastie, een koningshuis. We hoorden dat het in het leven van het geloof zo werkt: wij staan altijd aan de ontvangende kant. Best lastig, en tegelijk maar goed ook!
Vanmorgen horen we echter een vervolg. Nu komen we koning David weer tegen, en nu mag hij wél geven. Niet aan God, maar aan een mens. De zegen die hij ontvangt, mag hij dóórgeven. Zo, we zullen het zien, laat David iets doorschijnen van wie God is!
[Davids voornemen, achtergrond]
David vraagt: “Is er nog iemand overgebleven van het huis van Saul, zodat ik hem goed kan bewijzen omwille van Jonathan?” Een opvallende vraag! Tenminste, dat tweede deel. Dat een oosterse koning, als hij eenmaal stevig op de troon zat, op zoek ging naar nakomelingen van zijn voorganger, is niet zo verbazend. Dat gebeurde veel vaker. En weet u waarom? Om ze te doden! Nakomelingen uit het oude koingshuis waren een bedreiging! Immers, als een nieuw iemand de macht heeft gegrepen, zijn er altijd wel mensen die niet tevreden daarmee zijn. Nakomelingen van de oude koning konden een brandpunt zijn waaromheen de onvrede zich verzamelde. Er kon een opstand uitbreken om het oude koningshuis weer aan de macht te helpen! Om die reden doodde een nieuwe koning vaak iedere troonpretendent die hij kon vinden. We lezen het bijvoorbeeld in 2 Koningen 10, hoe koning Jehu heel de familie van Achab uitroeit. Ook uit bronnen buiten de Bijbel is deze gewoonte bekend.
Koning David heeft zijn macht gevestigd, en hij zoekt of er nog iemand over is uit het geslacht van Saul. Wil hij die dan doden? Nee! David wil juist goed zijn voor die persoon. Waarom dat? Wel, omdat hij dat beloofd heeft aan zijn vriend Jonathan, de zoon van Saul. We hoorden het uit de Bijbel, hoe David een eed had afgelegd: ik zal goed zijn voor jou en je familie als ik straks koning bent en mijn vijanden heb verslagen. Nu is dat gebeurd, en David wil zich aan zijn belofte houden! Hij informeert óf er nog nakomelingen zijn van Saul. Saul is dood, Jonathan ook, andere zonen had Saul niet voor zover we weten. Dus is er überhaupt nog iemand? Ja, zo weet Ziba, een dienaar van Saul. Een zekere Mefiboseth in Lodebar. Toen Saul en Jonathan sneuvelden, was er nog een zoontje van Jonathan dat door zijn verzorgster werd meegenomen. Hij zal nu een jaar of twintig zijn.
Kom, zegt David, laat die man direct halen! Er zijn wel uitleggers die zeggen dat dit toch eigenbelang van David was. Als Mefiboseth in Jeruzalem was kon hij goed in de gaten worden gehouden. Of misschien wilde David door zijn goedheid voro Mefiboseth de laatste aanhangers van Saul wel gunstig stemmen. Toch denk ik niet dat we zo moeten denken. Je kunt achter vrijwel álles wat iemand doet, eigenbelang zoeken – ook bij hedendaagse politici. Als christen zij we echter geroepen om van het goede uit te gaan, niet van wantrouwen. Niet te snel je oordeel klaar hebben! Bovendien mogen we vooral naar de daden kijken, en het is onmiskenbaar dat David hier iets goed doet voor Mefiboseth! David toont hier iets van God die geeft uit pure trouw en goedheid.
[de situatie van Mefiboseth – en van ons]
Maar dan aan de andere kant Mefiboseth. Mefiboseth is een beeld van ons mensen, die afhankelijk zijn van Gods goedheid. Hij staat aan de ontvangende kant, zoals wij altijd tegen over God. Mefiboseth, dat zijn wij! Ik zal proberen dat wat uit te werken. Om te beginnen is Mefiboseth een koningskind, maar hij is gevallen. Letterlijk gevallen, daarom lezen we in 2 Samuël 4 vers 4. Toen Saul en Jonathan sneuvelden en Israël verloren leek, vluchtte de verzorgster van Mefiboseth terwijl ze het kind meenam. Maar… tijdens haar vlucht viel hij en raakte daardoor verlamd. Misschien waren zijn benen gebroken en konden ze niet goed recht aan elkaar groeien, worden, misschien was er iets in zijn rug beschadigd. Hoe dan ook, Mefiboseth was gevallen en daardoor kreupel. Hij kon weinig meer, zeker in die tijd zonder rolstoelen en hulpmiddelen.
Is Mefiboseth in dit alles niet een beeld van ons mensen? We zijn van afkomst ook koningskinderen, schepselen van God. Maar helaas zijn ook wij gevallen, de zondeval zoals dat heet. De mens maakte zich los van God – en dat doen we trouwens nog steeds. In zonde gevallen. En het gevolg? We zijn kreupel. We kunnen niet meer goed doen wat God van ons vraagt, namelijk leven voor Hem en in liefde met anderen. We kunnen het doel van ons leven niet meer bereiken, maar we zitten kreupel en moeten er maar het beste van maken.
Mefiboseth woonde in Lodebar, dat betekent iets van ‘Nergenshuizen’. Is dat nu een koningskind? En hetzelfde kun je je afvragen als je de mensen op aarde ziet. Mefiboseth, hij zal niet veel op hebben gehad met David, maar hij was te zwak om iets te kunnen doen. Net zo is het met ons van nature: met God heeft een mens uit zichzelf niet veel, en tegelijk kun je niets tegen Hem beginnen. Zo is Mefiboseths situatie. Hij zit daar maar in Nergenshuizen, en veel toekomst heeft hij niet!
[Davids omgang met M.]
Maar dan komt de grote omkeer! David zoekt Mefiboseth en laat hem halen. Al heeft Mefiboseth niet veel met David, David wil iets te maken hebben met Mefiboseth! Sterker nog, hij wil goed voor hem zijn, een heel sterk woord in het Hebreeuws. Liefde, trouw, loyaliteit, goedheid – het zit er allemaal in. Is dit opnieuw geen sterk beeld van hoe God mensen opzoekt omdat Hij goed voor ze wil zijn?
Mefiboseth wordt door een bode opgehaald uit zijn dorpje. ‘Je moet bij de koning komen!’. Wat zal Mefiboseth hier wel van gedacht hebben? Ik kan me zo voorstellen dat hij dacht: wat moet die man van me? Ik kan me voorstellen dat hij bang is geworden. Erg bang zelfs! Hij is immers uit het geslacht van Saul? Zou de koning hem niet willen doden? Maar waarom gebeurt dat dan niet meteen? Waarom moet hij naar Jerusalem komen?
Hoe dan ook, hij gaat. Hi heeft ook geen keus. Bij David gekomen werpt hij zich meteen plat met zijn gezicht op de aarde, een oosterse uiting van uiterste onderdanigheid. Hij wacht af wat de koning zal doen.
En dan het mooie: de koning noem zijn naam. ‘Mefiboseth!’ Bij je naam geroepen worden, dat betekent gezien worden, er mogen zijn. Dát is wat de Here God bij mensen doet: ze bij hun naam roepen! En meer nog, David zegt ‘wees niet bevreesd’. Ik heb het goede met je voor! Woorden die de Here tegen allen spreekt die Hij roept. Wees niet bang! Al ben ik de grote koning, en jij uit het huis van Adam, wees niet bevreesd! Hij wil góedheid bewijzen.
Mefiboseth krijgt het grondbezit van Saul, wat hem ineens een vermogend man maakt. En meer nog: hij mag in het paleis wonen, mee-eten aan de tafel van de koning. En de goede God doet hetzelfde bij wie Hij roept: alles wat Adam verloor, wil de Here teruggeven aan het Adamskind dat hij genade geeft. Sterker nog: die mag voortaan dicht bij de Koning leven en eten van zijn tafel! Wat een goedheid!
[om Jonathans wil – om Jezus’ wil]
Wat een omkeer in het leven van Mefiboseth. Voor hem die geen toekomst had, gaat een toekomst open! En waarom is dit allemaal? Het is, zo zegt David tot tweemaal toe, ‘omwille van Jonathan’. Jonathan was Davids trouwe vriend geweest, al was hij dan een zoon van Saul, en omwille van hem zal David goed zijn voor Sauls nakomelingen. Het is alles om Jonathans wil! Niet om wie Mefiboseth zelf is – een kreukele nakomeling uit het geslacht van Saul. Maar om Jonathans wil!
Als wij bidden, zeggen we vaak aan het einde ‘om Jezus’ wil’. Hij is degene die voor óns het verschil maakt! Al het goede wat we van God ontvangen is om Jezus’ wil. Jezus, hij was naar de mens uit het geslacht van Adam, zoals wij allen. Maar Hij was trouw verbonden aan de Vader, zoals Jonathans aan David. Hij maakt dat God goed wil zijn tegen mensen uit Adams geslacht. Het is alsof de Here vraagt: ‘is er nog iemand uit het huis van Adam, die ik goedertierenheid kan bewijzen omwille van Jezus?’ Dan mogen wij zeggen: ja, Here, doe het aan mij! Ik zei het vorige week al: tegenover de Here zit je altijd aan de ontvangende kant. Je kunt zelf niets brengen, maar Hij wil zijn goedheid bewijzen. Niet om wie ik ben, maar om Jezus’ wil!
[de goedheid die M. bewezen wordt – en ons]
Mefiboseth kreeg het verloren bezit van Saul weer terug, zijn toekomst gaat open. Juist zo mag ieder die in Jezus gelooft, het verloren geluk van ooit terugontvangen. Welkom zijn op Gods nieuwe wereld die komt, nog móóier dan eens het paradijs. En bovenal: Mefiboseth mag eten aan de tafel van de koning, dagelijks met Hem omgaan. Dát mag ieder die door de grote koning begenadigd is: dagelijks leven met God, verbonden in gebed, eten aan zijn tafel – het Heilig Avondmaal. Leven van wat is gegeven!
Het is haast niet te beseffen. Mefiboseth kan het niet bevatten, dat hij, kreupel kind van Saul, zóveel goedheid ontvangt. Hij zegt, met oosterse overdrijving: “wie is uw dienaar, dat u omziet naar een dode hond als ik ben?” Met andere woorden: dit verdien ik toch niet? Honden waren destijds geen huisdier zoals nu, maar onreine beesten, vieze straathonden die de afvalbergen afschuimden. Daarmee vergelijkt Mefiboseth zichzelf. Sterker nog: een dóde hond! Wat kan er verachtelijker zijn dan dan?
U zou zichzelf niet snel een dode hond noemen, denk ik. Maar toch wens ik dat we iets kunnen invoelen van Mefiboseths verbazing: ík? Krijg ík zoveel van U, Here? Om Jezus’ wil? Wie ben ik helemaal in uw ogen? Dat verdien ik toch niet? Nee, dat verdien ik niet, en u evenmin. Maar de Here wil géven, om Jezus’ wil, en wij, wij mogen onverdiend ontvangen uit handen van de grote koning.
[slot]
Wat is deze geschiedenis van Mefiboseth dan een prachtig beeld van het Evangelie. Wie God is – een koning die goedheid wil bewijzen. En wie wij zijn – gevallen koningskinderen, kreupel, zonder toekomst. Als die twee samenkomen, dan zie je het wonder van genade gebeuren!
Nog één ding. Mefiboseth was kreupel, en hij blijft kreupel. Ook als hij an het hof van koning leeft. Zo is het ook in het geloof. Al ontvang je Gods genade, je bent nog steeds een mensen met zonden en gebreken. Die blijven, totdat de eeuwigheid inbreekt! Maar ach, wat is het al geweldig om door de koning aangenomen te worden. Een nieuw leven te krijgen met toekomst, te mogen eten aan zijn tafel!
‘Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen’ zo begon ik deze preek. Dat is zeker waar, beter vrijgevig dan inhalig. Maar tegenover God is het omgekeerde waar: het is gelukkiger om te ontvangen. Dan kríjg je alles, wat je nooit verdiende. En wat je ontvangt, geestelijk en aards, dat mag je ook weer doorgeven aan wie het mist. Net als David, de koning naar Gods hart, deed.
Lof zij Christus, de grote zoon van David, in eeuwigheid!
Amen