Tags
Gemeente van Jezus Christus,
[intro: wie ben je?]
Wie ben je? Wat is jouw of uw identiteit? Het is één van de diepste en moeilijkste vragen die en mens zichzelf kan stellen. Wie ben ik eigenlijk? Als je tiener bent vraag je het je af, maar ook als volwassene is het niet eenvoudig om op deze vraag een antwoord te geven. Wie ben je? Je kunt oplezen wat er in je paspoort staat, maar is dat wie je bent? Dat gaat toch wel wat dieper dan naam en geboorteplaats.
Je kunt op verschillende niveaus aangeven wie je bent. Iemand zou kunnen zeggen: ik ben een Keniaan, ik ben christen, hoor bij de Iyuyu-stam en ik ben vader van drie kinderen. Dan gaat het er vooral om bij welke groep je hoort, wat je relaties tot anderen zijn. Een ander zou wellicht zeggen: ik ben arts, ik ben intelligent, ik ben taalmaatje voor asielzoekers en ik speel gitaar. Dan gaat het veel meer om jezelf, wat je doet en wat je kunt. Is het ene beter, of het andere? Ik weet het niet. Maar wie ben je? En nog dieper, wie ben je tegenover God? Wat zegt Hij over mij en u en jou?
[de achtergrond van Paulus’ woorden]
Uit de Bijbel hoorden we opnieuw een gedeelte uit de Filippenzenbrief. Paulus waarschuwt in scherpe woorden tegen een bepaalde dwaalleer. Er waren namelijk mensen in de gemeente van Filippi gekomen die vonden dat je je moest laten besnijden om echt bij God te horen. Zulke discussies waren er meer bij de eerste christenen, je leest er bijvoorbeeld over in Handelingen 15. In het Oude Testament is te lezen dat de besnijdenis het teken is van Gods verbond. Wel dan, zeiden sommigen mensen, als niet-Joodse mensen vonden dat ze door Jezus bij God hoorden, dan moesten ze zich als man maar laten besnijden! En dat niet alleen, ze moesten zich ook gaan houden aan de wetten uit het Oude Testament. God had die wetten toch niet voor niets gegeven: zó kon je leven voor Hem!
Paulus, het zal duidelijk zijn, is het met deze opvattingen helemaal niet mee eens. Hij waarschuwt tegen deze leer, hij noemt die mensen zelfs ‘honden’ en wat ze propageren noemt hij geen besnijdenis, maar ‘versnijdenis’, verminking.
Paulus noemt hun manier van denken ‘je op jezelf laten voorstaan’ en ‘op jezelf vertrouwen’. Het is goed om dit te zien, want bij ons speelt die hele discussie niet over besneden-zijn of voedselwetten houden. Maar wat erachter zit, kan wél bij ons leven, denk ik. De besnijdenis was hét teken dat je bij het Joodse volk hoorde, groepsidentiteit – ‘ik hoor bij de goede groep’. De wetten houden is een manier om te zeggen: dit ben ik, ik doe de goede dingen. Volgens mij zoeken we als vanzelf onze zekerheid in zulke zaken: bij wie hoor je en wat presteer je? Vraag het je maar eens af: bij welke groep hoor jij, hoort u, en welke dingen die je doet bepalen wie je bent?
[Paulus’ oude zekerheden, en de onze]
Paulus, ik zei het al, kan spreken uit ervaring. Als iemand hem vroeger had gevraagd wie hij was, had hij zijn antwoord wel klaar. Hij noemt maar liefst zeven, tel maar mee. Paulus:
1. is besneden op de 8e dag
2. hoort bij het volk Israël
3. komt uit de stam Benjamin
4. hij is een geboren Hebreeër
5. hij is een Farizeeër, dus iemand die de wet strikt naleefde
6. hij was iemand die de christenen vervolgde (daar was hij vroeger trots op!)
7. hij was iemand zich echt aan alle regels in de Joodse wetten hield.
Aan deze zeven dingen ontleende hij dus zijn identiteit: aan bij welke groep hij hoorde, en aan wat hij deed. Als iemand hem had gevraagd: wie ben je? dan had hij deze dingen genoemd. Dàt was wat hij was, daar ontleende hij vroeger zijn identiteit en zijn status aan. Daar was hij trots op, daar draaide zijn leven om. Net zoals tegenwoordig iemand kan antwoorden op de vraag ‘wie ben je?’: ik ben een hardwerkende student, of: ik ben de moeder van mijn kinderen. Of een ander: ik ben advocaat, of: ik ben die aantrekkelijke jongen, of dat knappe meisje… Aan allerlei dingen kunnen we onze status en identiteit ontlenen, net als Paulus. Dat kan zelfs aan godsdienstige dingen, zoals in Filippi de besnijdenis. Wie ben je? Ik ben iemand die belijdenis heeft gedaan! Ik ben een trouwe kerkganger, of: ik ben ouderling! Heel goed, allemaal, maar…. Laten we verder luisteren naar Paulus.
[Paulus’ nieuwe zekerheid]
Nu komt er, in vers 7, namelijk een grote ‘maar’ in het verhaal van Paulus. Al deze dingen vond hij vroeger het belangrijkste, maar nu niet meer. Nu noemt hij ze zelfs ‘verlies’ en ‘afval’! Hoe dat zo? Waren dat dan allemaal verkeerde dingen? Nee hoor, ergens anders zegt Paulus bijvoorbeeld dat het een voorrecht is om Jood te zijn en dat de wet goed is. Net zoals het tegenwoordig niet verkeerd is om hardwerkend te zijn, of knap, of ouderling. Maar, dus. Nu vindt hij al die dingen niet meer belangrijk. En de reden is heel duidelijk: omdat hij Jezus heeft leren kennen! “Wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen”.
Paulus heeft Jezus leren kennen, en dat heeft heel zijn winst- en verliesrekening op zijn kop gegooid. Hij heeft anders naar zichzelf leren kijken. Niet als een vrome Jood, maar als iemand die vijandig was tegenover Gods messias. Iemand die wel de regels hield, maar de Geest ervan miste. Hij moet zichzelf afschrijven, in plaats van trots te zijn. Maar… gelukkig is er ook een andere kant. Paulus heeft geleerd dat het niet gaat om hem, maar om Jezus. Niet om wat Hij deed en bij welke groep hij hoorde, maar om wat Jezus deed en dat hij – ja zelfs hij, Paulus de christenvervolger – bij Jezus mag horen. Dat verandert alles! Paulus heeft geleerd: het gaat niet om wat ik doe of deed, het gaat erom wie God zegt dat ik mag zijn. En God zegt: je mag de mijne zijn, door Jezus die zich gaf ook voor jou. Je mag een nieuwe identiteit krijgen: die van geliefd kind. Paulus, al heb je nog zoveel gedaan wat niet deugde, ik zie je als mijn kind, vergeven en vernieuwd. Dát is wie je bent!
[onze identiteit in Christus]
Paulus, wie ben je? Ik ben van de Heer! Dát is wat zijn leven bepaalt. En nu naar ons: wie bent u, daar in de kerkbank? Wie ben je? Waar vinden wij onze identiteit? Ligt die vast in God? Komt Hij überhaupt voor in hoe je jezelf voorstelt – niet eens zozeer aan anderen, maar gewoon hoe je over jezelf denkt?
Al te vaak verandert onze identiteit met de situatie, dat is de manier van denken die heel onze maatschappij doortrekt. Je ziet het bijvoorbeeld als iemand zijn baan verliest: hij of zij blijft dezelfde persoon zou je toch zeggen? Maar heel vaak is te merken dat mensen op een andere manier naar zo iemand gaan kijken, alsof hij of zij minder waard is. Of andersom: iemand heeft een flinke promotie gemaakt en merkt dat zijn omgeving hem op een andere manier gaat behandelen. En kijk ook eens naar hoe we ons tegenwoordig drie slagen in de rondte netwerken. Wie ik ben hangt af van wie ik ken…
Of is er een dieper houvast? Ik denk dat bijna iedereen hier wel gedoopt is. Toen heeft God gezegd: jij bent mijn kind, mijn erfgenaam! Toen heeft Jezus gezegd: ik maak goed wat jij kapot laat vallen. Toen heeft de Heilige Geest beloofd: ik kom in jou wonen. Kijk, en dát is wie u en wie jij mag zijn. Als we slechts in geloof onze hand erop leggen, het be-amen: Ja, Heer, zo is het. Of ik nu geslaagd ben in het leven of een complete mislukking, of ik nu uit de groep lig of populair ben; dít is wie ik ben en wie ik wil zijn: een kind van u, om Jezus’ wil. Want Ú zegt het!
[het Heilig Avondmaal wijst op wie je mag zijn]
Kunt u, kun jij dit ook van jezelf zeggen? Het mág, als je bij Jezus hoort! En bij Hem is ieder welkom. Daar zit het probleem niet. Weet u waar het wel zit? Wij vergeten het zo snel. Honderd stemmen om ons heen roepen andere dingen. Je bent je cijferlijst, je bent wat anderen van je vinden, je bent een vervangbaar radertje in de maatschappijmachine, je bent oud en uitgerangeerd, je bent… Wij moeten telkens weer horen wat God zegt, wie we zijn volgens Hem. Dát is één van de redenen waarom onze Heer het Heilig Avondmaal heeft ingesteld. Om ons aan Hem te verbinden, en te weten dat we allereerst bij Hem horen. Brood en wijn wijzen ons erop: je hoort bij de Heer. Hij gaf zich voor ons in de dood, Hij geeft zich aan ons in brood en wijn, en wij mogen de zijne zijn.
Dat maakt alles anders. Hij gaf zich, en daarom zijn mijn fouten bedekt. Daaraan weet ik hoeveel God van mij houdt, ondanks mijn stomheid en liefdeloosheid. We mogen horen bij de Heer. We zijn, zo noemt Paulus het met een moeilijk woord, ‘gerechtvaardigd’ door Hem. Niet wat wij goed doen, niet bij welke goede groep wij horen, maar dat we Hem mogen kennen en bij Hem mogen horen, en bovenal dat Hij ons kent.
[slotje]
Als wij straks aan de tafel zitten, kijk dan goed. Laat het op je inwerken, zeg tegen jezelf: ik ben welkom bij God. Ik mag horen bij zijn kerk. Ik ben zijn kind. Dát is wie ik ben! Halleluja! En vergeet dan maar snel jezelf, en wees blij in de Heer. Hij is de grote gastheer. Het draait niet om ons, maar om Hem.
Kom dan naar zijn tafel. Laat al het andere maar achter. Dat waar je op bouwt, of juist dat waar je in faalt. Moeilijk? Ja, best wel. Maar geef je maar over aan Hem. Dat maakt je een ander mens, dat maakt je tot wie God zegt dat je bent: in Jezus aangenomen!
Amen