Tags

, ,

Gemeente van Jezus Christus,

[intro: zout]
let je wel eens op wat je allemaal binnenkrijgt met het eten? Soms kun je daar verbaasd van staan. Zo blijkt het dat er in het Nederlandse eten over het algemeen te veel zout zit. Zonder dat je het merkt, krijg je er snel veel van binnen. Als je op de verpakking kijkt van allerlei producten, kun je ervan schrikken hoeveel zout daar is ingestopt. Op bijna alle producten staat zo’n tabelletje met in de onderste regel hoeveel zout er per 100 g in zit. Ik vond bij ons in de koelkast een flesje sambal, en het blijkt gewoon voor 10% uit zout te bestaan! Maar ook in kant-en-klaarmaaltijden, vleeswaren en nog veel meer andere dingen zit veel zout.
Waarom doen fabrikanten dat? Waarom stoppen ze in veel dingen zout? Omdat het voordelig voor hen is. Het kost bijna niets, het versterkt de smaak, en het maakt producten ook nog aanzienlijk langer houdbaar. Zout is een smaakmaker en een conserveringsmiddel. Wij hebben tegenwoordig ook andere conserveringsmiddelen, maar vroeger was zout daarvoor nummer één. Oudere mensen zullen zich misschien nog wel ingemaakte zoute bonen herinneren, of zoute vis – allemaal houdbaar gemaakt door zout. Zout weert bederf!
Waarom ik daarmee begin? Omdat we vandaag Jezus ook over zout horen spreken. Over zout en licht. Jullie zijn het zout van de aarde, het licht voor de wereld. Daar staan we vanmorgen bij stil.

[gevaar van de bekende tekst en jaarthema]
We gaan vandaag weer verder met ons jaarthema “geef het geschenk door”. Daar past heel goed bij wat we in het 16e vers lezen. “Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie vader In de hemel.” Het geschenk doorgeven door je goede daden te laten stralen. Laat je licht maar schijnen, toon in je leven hoe goed onze God is! Deze tekst roept dan meteen de vraag op: hoe is dat bij ons – in je eigen leven, en bij ons als gemeente? Laten wij Gods licht schijnen in Woudrichem, in onze omgeving, op ons werk of waar dan ook? Zorgen onze daden ervoor dat anderen goed over God gaan spreken? Of staat ons licht misschien onder een korenmaat – dat er van buiten niets van ons geloof uitstraalt? Goede vragen om eens over na te denken!
Toch denk ik dat zo’n insteek op gevaarlijk kan zijn. Als ik vooral hamer op ‘zo moet jullie licht schijnen, geef het geschenk door’, dan wordt het een heel doenerig verhaal vandaag. Zo van: aan de slag! Daar gaan we eens mee bezig, goede dingen doen, anderen helpen, getuigen! Of, als je wat tobberig bent aangelegd, dan wordt het: ja, mijn licht moet ik laten schijnen, maar ik voel me al zo tekortschieten…
En trouwens, werkt het zo? Is geloven gelijk aan goed doen, zelfs beter doen dan andere? Wie kent er geen mensen met een heel groot hart voor anderen, mensen die allerlei goede dingen doen, maar niet gelovig zijn… Moet je hen als christen gaan overtreffen? En trouwens: jij kunt je licht laten schijnen, maar wie zegt dat een ander er God door gaat eren?
Nee, in wat Jezus zegt gaat het niet alleen om ‘goede dingen doen’. Daar gaat het óók wel om, natuurlijk, ik zal er in het kindermoment nog iets van zeggen. We mogen ons zeker afvragen hoe wij ons licht laten schijnen. Maar onder wat je doet zit altijd wat je bént. En dat gaat een stuk dieper.

[spanning opbouwen: het gaat om zijn]
Als we goed lezen, zien we het al in Jezus’ woorden. Ja, in vers 16 staat ‘zo moet jullie licht schijnen’, maar ervoor staat twee keer: ‘jullie zijn…’ Jullie zijn het zout, jullie zijn het licht – niet ‘jullie moeten dat zijn’. Nee, Als je in Jezus gelooft ben je zout en licht. Niet wat je doet, maar wat je bent is de kern vandaag. En wat je bent, blijkt als het goed is vanzelf wel naar buiten.
Het gaat er allereerst om wat je bent voor het oog van de wereld – dat wil zeggen: de mensen en maatschappij zonder God. Hoe zien zij dat je bent? Jezus geeft daarvoor een beeld: een stad op een berg. Ik weet niet of er mensen hier weleens in Cochem zijn geweest, een stad aan de Moezel in Duitsland. Heel mooi aan die stad is de zogenaamde Rijksburcht. Als je op de stad toerijdt langs de rivier zie je die burcht al van verre liggen. Hij torent hoog boven de hele omgeving uit, omdat hij op een hoge heuveltop ligt. Dat kasteel in Cochem, je kúnt het gewoon niet over het hoofd zien. Zó, zegt Jezus is het met jullie. Als christenen val je op, door wat je bent en dan ook door wat je doet. Door hoe je in het leven staat. Niet alleen trouwens, Jezus gebruikt het meervoud, maar sámen als christenen, als kerk. Misschien vinden mensen het wel ouderwets, van vroeger, net als zo’n kasteel, maar tegelijk toch mooi – die mensen die naar de kerk gaan, naar elkaar omkijken, een soort ongrijpbare rust hebben, van wie je op aan kunt… Licht uitstralen, niet door speciale dingen te doen anders dan gewoon met de Heer te leven, maar toch, uitstraling hebben. Door wat je bént – iemand die leeft met God.
Dat klinkt heel mooi, maar toch voel ik, en voelt u misschien ook, hier meteen een spanning. Want beantwoordt mijn leven daaraan? Als thuis de spanning soms hoog oploopt en de buren dat ook wel weten, als je meestal helemaal niet zo’n innerlijke rust hebt, als je eigenlijk veel te weinig doet voor anderen… Ben je echt anders? Een stad op een berg, zout en licht in de wereld? Geeft je ongelovige collega niet gewoon meer licht? Ben je beter als christen? Zou je dat moeten zijn – blijkbaar wel! Hier zit een grote spanning, en ik hoop dat u en jij die voelt!

[nog meer spanning: het gaat om zijn t.o.v. God]
En de spanning wordt nog groter. Ik zei al: het gaat er ten diepste niet om wat je doet, maar wie je bent. En uiteindelijk gaat het er dan om wie je bent, niet tegenover mensen, maar tegenover God! Want deze woorden van Jezus volgen direct op de zaligsprekingen. Die gaan erover wie je bent in Gods ogen. En dan kom ik weer bij het zout. Als Jezus zegt “jullie zijn het zout voor de aarde”, dan gaat het er niet zozeer over of je een smaakmaker bent. Nee, het gaat er over dat Jezus’ leerlingen de wereld voor bederf bewaren. De wereld zonder God bederft, gaat onder. Maar omdat er mensen in de wereld zijn die van God zijn, wordt de wereld bewaard. Daarom laat God haar niet ondergaan. Want die mensen zijn zogezegd de kurken waar de wereld op drijft. Zó is die uitspraak over zout bedoeld, denk ik. De wereld blijft bestaan omdat er rechtvaardigen in zijn, mensen die met God leven. Zout weert bederf, dat is bedoeld!
Een Joodse traditie zegt dat er in elke generatie 36 rechtvaardigen zijn, ‘tzaddikim’, mensen die Gods wil doen, die bij Hem horen. Niemand weet wie het zijn – ze kunnen rabbijn zijn of schoenmaker, huismoeder of boer, jong of oud. Waarschijnlijk weten ze zelf niet eens dat ze belangrijk zijn. Maar vanwege deze 36 rechtvaardigen, zo gaat het verhaal, laat God de wereld niet vergaan, ondanks haar zondigheid en de gruwelen die erin gebeuren. Zij zijn het zout dat de aarde voor bederf bewaart, de kurken waar de wereld op drijft.
Kijk, en zó spreekt Jezus ook. Tegen zijn leerlingen, toen, maar ook nu. Tegen ons, als we werkelijk zijn volgelingen zijn. Júllie zijn het zout, jullie bewaren de wereld! Door wat je bént, in alle eenvoud iemand die Gods weg gaat, doe je veel méér voor de wereld dan wat opvallende goede dingen die mensen zien. Je redt de wereld door wie je bent voor God!
Dat is wat! En ik voel meteen nog veel meer spanning. Zijn wij, als kerk van Woudrichem, ben ik en ben jij een kurk die de wereld drijvend houdt? Dat is toch véél te groot en veel te hoog. Ben ik een rechtvaardige? Was het maar waar! Redden wij de wereld? Ach nee, wij moeten zelf gered worden door God, wil er ooit iets van ons terechtkomen! Die woorden over ‘zout dat zijn smaak verliest en dan weggeworpen wordt’, liggen die niet veel dichter bij ons? Wat gaat er van onze kerk uit, schiet daar niet veel te kort? Merkt een ander echt aan mij welke hoop ik heb? Wat ben ik in de ogen van mensen? En sterker nog, wat ben ik in Gods ogen? Toch geen rechtvaardige die de wereld redt, dat bestáát niet!

[paradoxale oplossing: wie weet het niet te zijn, die is het]
Kijk, en dat is nu het wonderlijke. Als je zo jezelf kent, als je zo je eigen tekort voelt voor God en mensen, juist dán kun je dat zout zijn waar Jezus van spreekt. Want wie zijn dat? Ik zei al, dezelfde mensen die Jezus net in de zaligsprekingen beschreef. Gelukkig zijn… de armen van geest. De mensen die wel weten dat ze het niet zijn en hebben. Gelukkig zijn… de treurenden. U, die telkens weer verdriet hebt om al uw tekortschieten. Gelukkig zijn… wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid – niet wie denken: wij zullen eens even rechtvaardige en goede daden gaan doen, dat zal wel gaan. De Joodse traditie van de 36 rechtvaardigen zegt ook dat deze mensen van zichzelf niet weten dat ze het zijn. Dat ze zich nooit zo’n rechtvaardigen zouden noemen, dat zou immers hoogmoedig zijn! Nee, zalig zijn de armen van geest, de nederigen, de zachtmoedigen. Díe zijn het zout voor de aarde. Die ziet God met welgevallen aan en maken het verschil in zijn oog.
Moet ik de wereld redden? – denkt iemand. Ik kan mijzelf nog niet eens redden! Ja, precies, zó is het. De wereld wordt gered door wie zichzelf niet redden kunnen. Want daarvoor kwam Jezus, onze Heer. Hij is de werkelijk rechtvaardige, degene die zorgt dat de wereld niet ondergaat. Hij is, zo zegt hij in een ander evangelie, het licht voor de wereld. En wie bij hem hoort, die is in hem rechtvaardig. Goed in de ogen van God, en dan ook anders in de ogen van Mensen. Jezus is de ware rechtvaardige, de tzaddik, de kurk waar de wereld op drijft. Het gaat erom dat we dat zien, en ons aan Hem overgeven. Het gaat erom dat Hij ons redt, en ons licht geeft om te verspreiden, en zout om rond te strooien. “Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen” – als je dat hoort zou je nog kunnen denken ‘daar gaan we voor, persoonlijk en als kerk’. Maar hoor je van het zout, van de wereld bewaren, dan weet je wel: dat is te groot. Daar moet Hij aan te pas komen. Gelukkig ben je als je dat ziet, en het zoekt bij Hem!

[met en voor Hem leven in de wereld]
In Jezus’ tijd was er een sekte, de zogenaamde Essenen. Ze woonden in een soort leefgemeenschap en ze waren heel toegewijd aan God en de Thora. Maar… ze hadden zich teruggetrokken uit de maatschappij, die hadden ze afgeschreven als zondig en goddeloos. Daarom woonden die Essenen ergens in de wildernis, vlakbij de Dode Zee, om zichzelf zuiver te bewaren. En het gevolg: ze waren net als het zout van die Dode Zee: onvruchtbaar. Een heleboel op een hoop, hun leefgemeenschap als een zoutvat. Maar ze zoutten de wereld niet, ze verspreidden geen licht. Ze dachten misschien ook wel dat zij, als vromen, de kurk waren waar de wereld op dreef. Maar zoals zij het deden, is vruchteloos. Zout moet ergens ín gemengd, anders geeft het geen smaak en bewaart het niet voor bederf. Licht moet schijnen in de duisternis.
Dat mogen we tenslotte toch ook meenemen. Wij gaan het niet even doen en niet even zijn, zeker niet! We moeten zelf verlicht, bewaard en gered worden door Jezus alleen. Maar als mens die het zoekt bij Hem heb je toch ook een opdracht in de wereld. Niet om opzichtig goed te lopen doen voor de ogen van mensen, in de hoop dat het opvalt. De opdracht is veel eenvoudiger en dieper: met en voor de Heer leven in wereld, en zo ook voor anderen een zout en een licht zijn. De reacties die dat oproept laten we maar aan Hem over, die kan uiteenlopen van eer aan God geven (vers 16) tot uitgescholden worden en vals beschuldigd (vers 11). Het gaat daar niet om uiteindelijk, het gat om God. Zoek maar, hoe je Zijn licht kunt verspreiden waar het donker is, kijk maar waar je bederf kunt keren in het klein. Laten we als gemeente maar kijken naar kansen. En in alles bedenken: het gaat om wat je bént, meer dan om wat je doet. Wie je bent voor God en mensen.

[slot]
Ik begon met te zeggen dat in heel wat voedsel teveel zout zit. Dan is er één voordeel van het geloof: er kan nooit teveel zout onder de mensen zijn, nooit teveel rechtvaardigen – of beter gezegd ‘gerechtvaardigden’. Er kan nooit teveel licht schijnen in de wereld. Ach, en ik geloof dat dat gevaar ook niet zo groot is. Zou er niet eerder te weinig zout en licht zijn, zou het zout niet te weinig smaak hebben vaak? Dan is de opdracht helder: geef het geschenk door. Het geschenk van Gods liefde en genade in Jezus. Zoek maar eenvoudig: hoe kunnen wij licht verspreiden, bederf weren, smaak maken? Gelukkig ben je, zegt Jezus, als je vredestichter bent, als je je ontfermt, en ga zo maar door. Laten we zo worden door genade, geleid door zijn Geest en gaande in zijn spoor.
Lof zij Christus in eeuwigheid, amen.