Op het moment dat ik dit schrijf is het prachtig najaarsweer. Strakblauw is de hemel en de lucht is fris maar niet bijtend koud. Wat is het heerlijk om dan een eind te lopen of te fietsen. Daarbij natuurlijk wetend dat het zó over kan zijn. Op het moment dat u dit leest, kan het wel guur novemberweer zijn! De seizoenen zijn een van de mooiste dingen die God heeft uitgedacht, een voortdurende afwisseling waar je nooit genoeg van krijgt!
Gisteren ging ik met mijn zoons een eindje fietsen. Overal waren de prachtigste herfstkleuren te zien, en we keken onze ogen uit. In Ockenburgh was de herfst wel op zijn mooist. De grote laan daar wordt geflankeerd door twee rijen bomen, waarvan de bladeren prachtig goudgeel waren. Als de wind even blies daalde er een regen van gouden muntstukken neer. De jongens vonden het prachtig, en schoppen natuurlijk ook graag met hun voeten door de afgevallen bladeren.
Ik moest intussen aan een zin uit gedicht van Jacqueline van der Waals:
Waar gouden de portalen zijn,
Hoe zullen daar de zalen zijn!
De schoonheid van de wereld in herfstpracht als een vooruitwijzing naar Gods wereld die komt!
Soms wordt er wel eens gezegd dat verlangen naar de hemel een soort ‘escape’ is voor mensen die het moeilijk hebben. ‘Opium van het volk’ zoals Marx zei. Maar dit gedicht leert wel anders! Niet ellende of pijn doet de dichteres verlangen naar de hemel. Nee, juist de mooiste dingen van deze wereld kunnen soms het verlangen oproepen naar iets dat we niet kennen. Een andere wereld voorbij de horizon waar dit een reflectie van is. Hebt u dat nooit? Zou dat niet de stille roep zijn van God, om op zoek te gaan naar zijn rijk voorbij deze wereldrand?
In welk een grote heerlijkheid
Zal ik dàn binnengaan,
Indien van goud de gangen zijn,
Hoe groot moet mijn verlangen zijn,
De zalen in te gaan!