Tags
n.a.v. vraag en antwoord 57 uit de Heidelbergse catechismus.
Gemeente van Jezus Christus,
[intro: naar de hemel gaan]
ik wil vanavond eens met een eenvoudige vraag beginnen. Wat gebeurt er met je als je sterft? Wat gebeurt er wanneer je als christen de laatste adem uitblaast? Eenvoudige vraag, toch? En heel belangrijk ook – want als je daar geen antwoord op hebt, dan leef je blijkbaar toe naar een zwart gat aan het levenseinde. Waar ga je heen als je gelovig sterft?
Wel, zult u misschien zeggen, dan ga je naar de hemel! Dat hoef je toch niet te vragen! Dat leer je als kind al. Oma wordt ziek en ze overlijdt. Je zoontje vraagt: waar is oma nu? En u zegt als vanzelf: oma is in de hemel! Want zo is het toch? Als je sterft in verbondenheid met Jezus Christus, dan ga je na je dood naar Gods werkelijkheid – wat wij gewoonlijk de hemel noemen. De catechismus zegt vanavond “dat mijn ziel na dit leven terstond tot Christus, haar hoofd, opgenomen zal worden”.
Hoe stel je je dat voor, de hemel? Tja, dat weet ik natuurlijk niet van u. Maar als ik bij mezelf naga, dan denk ik: daar is het goed. Iets van licht, van ruimte. Engelen, zingen, God zelf is daar. De hemel! Mooi, en tegelijk zo ongrijpbaar! Ach, ik zal het wel merken als ik daar kom…
Maar, lieve mensen… de geloofsbelijdenis houdt ons vanavond een heel andere hoop voor! Niet ‘ik geloof in de hemel’. Maar: “ik geloof de wederopstanding van het lichaam”. Dat is compleet iets anders! Naar de hemel gaan, terwijl je lichaam begraven wordt, dat is een ding. Dan heeft je lichaam geen functie meer, dan mag je stoffelijk overschot wegteren. Maar nu horen we dat we mogen hopen op de wederopstanding van datzelfde lichaam. Een leven dat veel meer op nú lijkt blijkbaar. Hoe zit dat???
[HC: twee lijnen!]
Al voorbereidend merkte ik dat dit geloofsartikel lastiger is dan het op het eerste gezicht lijkt. Op zich is de Bijbel heel helder. Er zal een wederopstanding zijn van de doden, op de laatste dag, als Jezus komt. We hoorden het in allebei de Bijbelgedeeltes die we lazen, en in nog vele andere. Over dit punt hoeven we niet te discussiëren. Dat is een heldere lijn vanuit de Bijbel: wie gelovig sterft, ligt in het graf tot Jezus komt en staat dan op. Helder! Maar… hoe zit dat dan met ‘naar de hemel gaan als je sterft?’ De catechismus zegt immers: niet alleen… maar ook… En dát geeft verwarring rond dit geloofsartikel. “Niet alleen… maar ook”!
In de Bijbel vinden we namelijk ook een andere lijn. Minder sterk, dat wel, maar toch… De belofte namelijk dat wie gelovig sterft meteen al bij Christus zal zijn. Jezus zegt het tegen de moordenaar aan het kruis: ‘héden zult u met mij in het paradijs zijn’. Paulus spreekt over ‘losgemaakt te worden – te sterven, betekent dat – en met Christus te zijn’. Deze lijn is in de kerkgeschiedenis veel belangrijker geworden. Naar de hemel gaan als je sterft!
Alleen… hoe zijn deze twee lijnen te verzoenen? De catechismus zegt: je ziel gaat naar de hemel, meteen. En je lichaam wordt opgewekt als Jezus terugkomt. Dan wordt de wederopstanding een soort extraatje. O ja, dat komt ook nog… Maar vanuit de Bijbel gezien moeten we toch anders spreken. De wederopstanding is waar een christen naar op weg is. De opstanding is onze hoop! En bij de Heer zijn in de hemel is slechts een tussenstation. Ik wil dit echt benadrukken, dus ik herhaal: de hemel is maar een tijdelijk tussenstation! Niet het einddoel. Om met ziel en lichaam eeuwig met God te leven in zijn nieuwe wereld: dáár gaat het om. Als u dat vanavond meeneemt, ben ik al tevreden.
[verwording door Grieks denken]
Hoe komt het dan, dat wij zo weinig denken aan de opstanding en zo veel aan ‘naar de hemel gaan’? Dat komt door invloed van de Griekse filosofie. Die hechtte weinig waarde aan het lichamelijke en aardse. Filosofen zeiden wel “soma sèma” – ‘het lichaam is een kerker’. Het ging volgens hen om de geest, de ziel, om de ideeën en idealen. Dus eigenlijk was het alleen maar mooi als je bij de dood eindelijk afraakte van dat armetierige en beperkende lichaam.
Deze ideeën vermengden zich met het christelijk geloof. En het gevolg: de nadruk kwam te liggen op ‘naar de hemel gaan’ als je stierf. Zonder het ‘lichaam der zonde’, in de geestelijke wereld bij God komen. De aarde, het lichaam? Die deden er eigenlijk niet toe. Het ging toch om je ziel!
De Bijbel spreekt echter wel ander. Jezus spreekt echter wel anders. God redt niet zielen úit de wereld, een wereld die eigenlijk geen waarde heeft. Nee, God redt zijn wéreld! Zijn eigen schepping laat Hij niet vallen. En daarom redt God ook geen ‘zielen’, maar Hij redt mensen, met alles erop en eraan. Met ziel en lichaam. Hij zal alles nieuw maken, en Hij zal de doden weer doen opstaan.
[de mens een psychosomatisch eenheid]
Dit brengt ons bij een andere vraag: wat is een mens eigenlijk? Er wordt wel gedacht: Een mens is een ziel die in een lichaam zit. En de ziel is het wezenlijke, het onsterfelijke. Het lichaam kun je eigenlijk wel missen. Dat blijft achter als je sterft, maar jij – als ziel dus – gaat naar de hemel, naar God.
Echter, dit is geen goede manier om tegen jezelf aan te kijken. We hébben niet alleen een lichaam, we zíjn ook ons lichaam. Kijk maar eens als je lichaam ziek wordt, wat dat met je doet. Dan kun je niet zeggen ‘och, dat is mijn lichaam maar’. Hoe ingrijpend kan ziekte zijn! Of vraag het maar eens aan mensen die een amputatie moesten ondergaan, wat dat met ze doet. Aan ouderen, die ervaren dat ze steeds minder kunnen. Wij zijn lichamelijke mensen. Daarom is eeuwig leven zonder lichaam niet goed denkbaar. Dat zou hoogstens een soort spookachtig schaduwbestaan zijn. God wil ons niet als vage geesten zalig maken, maar als hele mensen! Daarom zullen we opstaan uit het graf, als Jezus komt.
We zijn als mensen tegelijk toch ook méér dan ons lichaam. Wij zijn niet slechts ingewikkelde machines. Er is iets dat daarbovenuit gaat. Als u wel eens iemand heeft zien overlijden, weet u wat ik bedoel. Op het ogenblik van sterven verandert er iets. Het lichaam blijft over, maar de persoon is er niet meer. Of zoals ze vroeger zeiden: de ziel is eruit. Alleen moet je niet denken dat die ziel, dat ‘ik’, iets is dat zomaar zonder lichaam kan. Ja, God kan die ‘persoonskern’, dat ‘ik’, of hoe je het noemen wilt, bij zich bewaren. Bij zich, in de hemel. En daar zal het zeker goed zijn. Maar dit is niet de toestand waarvoor een mens bedoeld is.
Paulus schrijft ergens diepzinnig: wij willen niet ontkleed worden, maar overkleed. We willen niet ons lichaam kwijt – een ‘naakte ziel’ worden. Akelige gedachte, geen hoogst geluk zoals sommige van zijn tijdgenoten dachten! Sterven is vaneengescheurd worden. Paulus verlangt naar iets anders: hij wil overkleed worden – hij bedoelt: in plaats van dit lichaam het nieuwe opstandingslichaam ontvangen als Jezus komt. Dát is wat God belooft, en waar hij naar uitziet! Want een mens: dat is een lichamelijk mens, die met ziel en lichaam van God is.
[de hoop die de opstanding geeft]
Nu denkt u misschien bij uzelf: dit is wel erg abstract allemaal. Wat maakt het ook uit? Als ik sterf vertrouw ik dat God het goed maakt. En de rest zal ik dan wel merken. Ergens klopt dit helemaal: voor het geloof gaat het niet om de details, maar om de wetenschap dat God ons vasthoudt en leven geeft. Ook als we sterven. En tóch zegt de geloofsbelijdenis niet alleen ‘ik geloof in een eeuwig leven’, maar ook ‘ik geloof in de wederopstanding van het lichaam’. Want dat maakt véél uit!
Hoe veel mensen ervaren niet de aftakeling van hun lichaam bij het ouder worden? Pijntje hier, pijntje daar… daar begint het mee. Dan grotere gebreken, afhankelijk worden… Snel moe, voortdurend pijn wellicht. Ach, ik hoef het niet uit te breiden. Wat kun je bij het oud-worden de gebrokenheid van de wereld ervaren in je eigen lijf. De eindigheid en beperkingen van ons leven. Zodat je op een gegeven moment zelfs zegt: van mij hoeft het niet meer. Maar wat mag een christen dan een hoop hebben! Niet zozeer om naar de hemel te gaan, om zo als het ware uit je versleten lijf te ontsnappen. Nee, deze hoop: dat de Here u eens zal opwekken met een nieuw lichaam. Een lichaam niet meer onderworpen aan zwakte en pijn. Dat je in alle aftakeling mag hopen: God zal alles nieuw maken, óók dit lijf van me!
De wederopstanding van het lichaam. Wat een troost ook voor mensen met een beperking. Daar er eindelijk vanaf te zijn! De genezingen van Jezus lieten al iets zien van Gods nieuwe wereld: de lammen liepen, de blinden zagen, de doven hoorden… Wat zal er dan een wereld voor je open gaan. Wat zul je dan met ziel en lichaam de Here loven, en er blij om zijn!
Wat moeten we dan ook ons lichaam waarderen! Dat is soms in de kerk wel te weinig gedaan. Alsof het alleen maar om je zielenheil ging. Wees dankbaar voor je lichaam, en geniet ervan! Wat is het heerlijk, om tegen de stormwind in te lopen op het strand. Om de zon op je huid te voelen in de zomer. Wat fijn, als je met volle snelheid drie trappen op rent. Gaven van God, die ons een lichamelijk mens maakt. Leef niet alleen in je hoofd, dat is niet een christelijke levenshouding. – En dat zeg ik ook tegen mezelf natuurlijk!
God gaf u een lichaam. Laat je dan, zeker als je jong bent, niet gek maken door het oordeel van de wereld, alsof je niet meedoet als je geen perfect fotomodel bent. God vindt je goed genoeg om je te vereeuwigen! En nee, ik denk niet dat je bij de wederopstanding slanker bent of een andere kleur haar hebt.
Je lichaam is Gods gave. Wees er dan zuinig op, maak het niet kapot door bijvoorbeeld roken of ongezonde levensstijl of verwaarlozing. En bovenal, zoals Paulus zegt: “verheerlijk God in uw ziel en uw lichaam, die van God zijn”.
[het ‘hoe’ van de opstanding]
De wederopstanding van het lichaam. Je kunt er allerlei vragen bij stellen. Zo wordt er wel de tegenwerping gemaakt: hoe kan God nu een lichaam laten opstaan dat bijvoorbeeld opgegeten is door wilde dieren. Of dat is verbrand? Dat is toch compleet onmogelijk? Maar waarom zou dat onmogelijker zijn dan bij iemand die gewoon is begraven? God heeft werkelijk niet nodig dat alle onderdelen nog op hun plek klaarliggen, zogezegd. Hij weet wie wij zijn en kan u en mij herscheppen. En uit welke atomen Hij dat doet maakt echt niet uit. Hebt u trouwens weleens beseft dat uw lichaam van dit moment grotendeels uit andere cellen bestaat dan een paar jaar terug? En toch bent u het! Zulke dingen zijn voor God echt geen probleem!
Maar ach, je kunt hier zoveel speculeren. De Bijbel geeft genoeg om te vertrouwen, maar niet genoeg om onze nieuwsgierigheid te bevredigen. Hoe oud zul je zijn bij de opstanding? Zo oud als toen je stierf? Zul je dan nog ouder worden? En ga zo maar door. In 1 Korinthe 15 worden ook zulke vragen opgeworpen. Maar Paulus antwoordt: dwaas! Je weet niet niet waar je het over hebt! Al snel denken we veel te aards – in termen van déze wereld. Maar de opstanding is geen voortzetten van het leven van nu. Wie leeft als Jezus terugkomt, kan niet zomaar dóórleven, die moet veranderd worden, zegt Paulus. Het is leven in Gods níeuwe wereld, als níeuwe mensen. Een kleine glimp vangen we al op bij de opgestane Jezus. Hij is het, en tegelijk komt hij door dichte deuren. Hij is ineens ergens. Het is Hem, en tegelijk ontgaat Hij ons.
Bij de wederopstanding zult u het zelf zijn, en tegelijk heel anders. Paulus spreekt over ‘een verheerlijkt lichaam’. Jezus zegt ‘zoals de engelen in de hemel’. Niet meer onderworpen aan de beperkingen van deze door de zonde gebroken wereld. Niemand zal meer zeggen ‘ik ben ziek’. Geen dood en verdriet, maar eeuwig leven. Geen huwelijk meer, zegt Jezus ook. Allemaal dingen die zeggen hoe het níet zal zijn. En hoe wel? Dat ontgaat ons nu nog! Dat zal een blijde verrassing zijn, om dat te mogen ontdekken!
[slot]
Zo mochten we stilstaan bij dit fascinerende geloofsartikel, deze belofte voor de toekomst. Zelfs naar de hemel gaan als je sterft blijkt dus maar een tussenstation. Want “ik geloof in de wederopstanding van het lichaam”. We hopen niet op de hemel, maar op de dag dat God alles nieuw zal maken! Inclusief uzelf. Daar zullen we in een latere leerdienst nog bij stilstaan, als we horen over “ik geloof in het eeuwige leven”.
En ja, er blijven vragen genoeg over. De apostel Johannes schrijft: “Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn.” Met andere woorden, hij heeft er ook geen helder beeld bij. “Maar”, zo vervolgt hij, “wij weten dat, als Jezus geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is. En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, zoals Hij rein is”. Jezus zien… met je eigen ogen, je eigen, lichamelijke ogen. En daarom: nu al jezelf oefenen om met je hele leven, met ziel en lichaam, voor Hem te leven. Dat begint in het heden! Paulus zegt het: “Verheerlijk dan God met uw lichaam en ziel, die van God zijn”. Nu al, en straks helemaal!
Amen