Tags
Gemeente van Jezus Christus,
[intro: belasting]
Vanmorgen staan centraal de woorden van Jezus die we zojuist hoorden “Geef aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is”. Ik heb mijn preek dus maar eenvoudig in twee punten verdeeld. Als eerste: geven aan de keizer wat van de keizer is, en als tweede: geven aan God wat van God is.
Als eerste dus: geef aan de keizer wat van de keizer is. Dan gaat het om belasting betalen. Houdt u van belasting betalen? Ik denk dat er maar weinig mensen zijn die daar ‘ja’ op zeggen. Een deel van je zuurverdiende geld afstaan aan de staat, dan houd je zelf dus minder over. Zeker als je al niet veel verdient, kan dat oneerlijk voelen. Iemand zei eens “de staat heeft het monopolie op afpersing” – want betaal je niet, dan zul je de gevolgen wel merken!
Belasting betalen. Ook vroeger in Israël hielden de mensen er niet van. En heel begrijpelijk. Bij ons wordt het belastinggeld vooral gebruikt voor allerlei dingen waar u en ik van profiteren, zoals wegen, onderwijs, zorg… Maar destijds heerste in Israël de Romeinse bezetter. Met je belastinggeld werden nota bene de legers gefinancierd die jou land onderdrukten! Bij ons betaal je meer belasting naarmate je meer verdient, maar de Romeinen hadden hoofdelijke belasting: elke Jood moest eenzelfde bedrag betalen, of je nu rijk was of arm. Eén denarius, één zilveren munt, per persoon per jaar. Heel begrijpelijk dat deze belasting gehaat werd. Toen hij werd ingevoerd, brak er zelfs een grote opstand uit in Judea, onder leiding van de zogenaamde Zeloten. Deze opstand werd door de Romeinen met veel geweld neergeslagen. Maar in hun hart vonden veel Joden dat de Zeloten gelijk hadden Die zeiden: alleen God is onze Heer, en geen Romeinse machthebber. De mensen betaalden de belasting, ze moesten wel, maar met weerzin in hun hart.
[de vraag in de context]
Nu krijgt Jezus een vraag voorgelegd over de belasting. U begrijpt intussen: dat was geen onschuldige vraag. Dat was een beladen onderwerp in Jeruzalem! Afgevaardigden van de Joodse leiders leggen hem een vraag voor. Maar, zo staat er veelzeggend, met de bedoeling Hem op een woord te vangen. Een strikvraag. Eerst zeggen ze wat vleiende dingen, en dan komen ze meteen to the point: “is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet? Moeten we betalen of niet betalen?” Als je de vraag zo stelt, kan Jezus kan alleen maar ‘ja’ of ‘nee’ zeggen. Allebei komt zijn vijanden goed van pas! Zegt Hij ‘nee, je mag geen belasting betalen aan de Romeinen’ dan kunnen ze Hem aangeven als opstandeling. En zegt Hij ‘ja, je moet gewoon betalen’ dan zal Hij in achting dalen bij het volk, want iedereen haat deze belasting.
Maar Jezus trapt er niet in. Heel simpel zegt Hij: hebt u een Romeinse munt voor me? Hijzelf had die blijkbaar niet. De eenvoudige mensen betaalden met kopergeld, waar geen Romeinse afbeeldingen op stonden. Maar de vraagstellers hebben er meteen één bij de hand. Een zilveren munt met het hoofd van de Keizer, de goddelijke keizer, zo meldt het randschrift. Nu blijkt: Jezus’ tegenstanders doen zelf volop mee in de Romeinse economie. Ze betalen zelf die belasting ook. Dus wat doen ze moeilijk? Jezus heeft op deze manier meteen de leiding in het gesprek. Hij laat ze als schoolkinderen antwoorden: ‘zeg, wiens beeld draagt die munt?’ ‘Dat van de keizer, meester’. ‘Nou dan, geef aan de keizer wat van de keizer is, en geef aan God wat van God is!’ Gesprek afgelopen.
[‘geef aan de keizer wat v.d. keizer is]
Werkelijk geniaal, dit antwoord! U moet weten, in die tijd was het idee dat alle munten waar de keizer op afgebeeld stond feitelijk eigendom waren van keizer, van de staat. Net zoals in een paspoort van tegenwoordig staat: “dit paspoort is eigendom van de staat der Nederlanden”. Wel, zegt Jezus, die munt is toch al van de Romeinen. Geef hem dus maar snel aan hen terug!
Tegelijk zegt Jezus hiermee duidelijk dat het dus geoorloofd, toegestaan is om belasting te betalen aan heidense machthebbers. Dat was immers de vraag: is het geoorloofd? Ja dus. Sterker zelfs, zegt Jezus, het is geen optie, het is iets wat moet. In de grondtaal kun je dat goed horen. Daar klinkt ‘geef aan de keizer’ ongeveer als ‘betaal je schuld af aan de keizer’. Jezus neemt hiermee afstand van de positie van de Zeloten. Dat waren die opstandelingen toen de belasting werd ingevoerd,weet u nog? Die Zeloten beweerden namelijk dat het niet samenging. Óf God is je Heer, óf je Romeinen zijn je meesters. Maar Jezus zegt: nee, je kunt God als Heer van je leven hebben, en tegelijk een aardse heer erkennen. ‘Geef aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is”. Elk heeft zijn eigen aanspraken. Oók de keizer.
Tegenwoordig zijn er nog wel christenen die de overheid vooral als slecht zien. Die bijvoorbeeld niet gaan stemmen, en zeer argwanend zijn tegen alle overheidsbemoeienis. Liefst zouden ze de overheid afschaffen, lijkt het. Of de overheid zou helemaal christelijk moeten zijn, of het is niks. Jezus leert echter anders! Hij zegt: ook een ongelovige regering heeft gezag en mag dingen van je vragen! Het is belangrijk dit te horen in een tijd waarin veel mensen ontevreden zijn over de overheid, over de heren in Den Haag, zoals ze dan genoemd worden. Maar Jezus zegt: zolang je aan God kunt geven wat van God is, moet je aan de keizer geven wat van de keizer is. Ook wij nu. Een christen mag geen belasting ontduiken, geen belastingfraude plegen. Een volgeling van Jezus moet zich aan de wetten van het land houden. Waarom? Dat er iets van een regering is, is een gave van God tegen de chaos. [voorbeeld Somalië]. De overheid werkt voor het algemeen belang, als het goed is. Wees blíj dat je mag meebetalen aan zorg voor gehandicapten, aan onderwijs voor allen, aan goede wegen. U profiteert er toch ook van? Als u iets overkomt wilt u toch ook zorg en dergelijke hebben? “Geef aan de keizer wat van de keizer is”.
Ja maar, zegt u, de overheid besteedt ook geld verkeerd. Aan absurde ondernemingen, onpraktische regelgeving, aan de bekostiging van abortus, aan subsidie voor lasterlijke toneelstukken. Dat is waar. Maar tóch mag je daarom geen belasting ontduiken, zo van “ze gebruiken het toch voor verkeerde dingen”. De Romeinen destijds deden dat nog veel meer, een groot deel van het geld ging naar het leger. Maar Jezus zegt “geef aan de keizer wat van de keizer is”. Trouwens: alle uitvluchten die we bedenken, zijn die eigenlijk niet om het geld zélf te kunnen houden? Is het niet erg ik-gericht?
[Jezus’ verdieping: geef jezelf aan God]
Echter, Jezus zegt méér dan ‘je moet belasting betalen’. Hij zegt “geef aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is”. Dat is het tweede punt vanmorgen. Juist in dat laatste zit hem de crux. Geef aan God wat van God is. Voor de eerste christenen was dit heel belangrijk. De Romeinse overheid eiste niet alleen belasting, ze eiste ook verering van de keizer. Wilde je een overheidsbaantje, dan moest je wierook branden voor hem. Kom je dat doen als christen? Nee dus, want verering is iets wat alleen God toekomt. Zo gaven Jezus’ woorden heel heldere leiding voor de christenen in het Romeinse rijk. Belasting betalen – ja. Een loyale burger zijn – ja. Maar meegaan in keizerverering – nee. Je iets aantrekken van een verbod om samen te komen – nee. De keizer heeft zijn rechten, maar God bovenal!
Voor ons speelt dit allemaal niet zo – misschien moet ik zeggen ‘nog niet’. Wie weet waar ons land heen zal gaan? En toch hebben deze woorden ons ook nu iets te zeggen. U geeft hopelijk aan de keizer wat van de keizer is – u betaalt belasting, houdt u aan de wet, enzovoorts. Maar geven we ook aan God wat van God is?
Wat is er dan van God? Daar is één eenvoudig antwoord op: alles! “De aarde is van de Here en al wat zij bevat, de wereld en die haar bewonen”, zegt een psalm. De wereld behoort God toe, en nog belangrijker: ú behoort God toe. Hij heeft u gemaakt, en Hij heeft recht op uw leven, en op het mijne. Alles wat wij zijn en wat wij hebben, krijgen we van God. Hij heeft er daarom recht op! Geef aan God wat van God is: heel je leven dus, je complete bestaan! Wij dragen immers Gods beeld, zoals die munt het beeld van de keizer droeg? {dit is verwijzing naar het kindermoment met een grote munt}. Geef dan jezelf aan Hem!
[wij doen het niet!]
Geef aan God wat van God is. De Farizeeën en Herodianen die Jezus een strikvraag kwamen stellen deden dat in elk geval niet. Ze waren bezig met hun eigen belang en hun eigen gekonkel, niet met leven voor God. Dus ze konden die opmerking van Jezus wel in hun zak steken!
Maar wij? Is heel je leven voor God? Laat ik het maar aan mezelf vragen. Dan is het antwoord toch helaas ‘nee’. Niet dat ik me niet van de Here aantrek, nee zeg! Maar om nu te zeggen álles voor Hem? Dat is wel veel! In de praktijk is het anders. Mijn leven is van míj, althans zo sta ik er vaak in. Goed, je betaalt belasting aan de Nederlandse staat, dat hoort zo. En God mag ook zijn deel hebben. Maar hoe vaak denk ik er aan dat Hij recht heeft op álles in mijn leven? Al mijn plannen, al mijn geld en tijd en relaties en ambities?
Ik zei al: niemand houdt er uit zichzelf van belasting betalen. Het voelt als een inbreuk op míjn rechten. Zo is het al helemáál als het gaat om Gods recht op ons totale leven. Dat voelt als een inperking, een grote claim. Onvrij. En daarom geven we hoogstens een deel, of misschien wel helemaal niets. Dat God dienen de weg is naar ware vrijheid, dat komt niet 1-2-3 in ons op.
“Geef aan God wat van God is”. Doet u dat? Doe ik dat? Ik vrees dat we allen tekort schieten!
[Jezus deed wat wij niet doen]
“Geef aan God wat van Hem is”. Feitelijk is er maar één die dit helemaal deed. Het is degene die deze woorden uitspreekt: Jezus! Zijn hele leven was aan zijn Vader toegewijd, van begin tot einde. Hij leefde alleen daarvoor! Dat is op zich al bijzonder genoeg. Maar er is méér: niet alleen deed Hij het wel, Hij betaalt ook de schuld voor anderen. Voor u en voor mij. Dat is waar we in deze Lijdenstijd speciaal aan denken. Jezus, onze Heer, Hij gaf zijn leven om de schulden te betalen. Weet u nog van de vorige preek? Hij is “gekomen om zijn leven te geven als een losprijs voor velen”.
Wij schieten zo enorm tekort, als we beseffen voor Wie we leven moeten en hoe! Maar tóch kunnen we God onder ogen komen. Als we maar door het geloof bij Jezus horen! Want in Jezus ziet Hij u niet als een wanbetaler, maar als een geliefd kind. Dit is dé grote omwisseling: Hij neemt alle schuld en tekort, en Hij geeft ons zijn betaling.
Dat hééft wat gekost! Om deze hele wereld en ons allemaal, die ons compleet van God losrukken, terug te krijgen. Hij, onze Here, Hij moest de weg gaan naar het kruis. Laat het diep tot je doordringen, hoe Hij werd bespot “hé Jodenkoning!”. Hoe Hij werd gegeseld – vreselijk! Hij werd aan een kruis gespijkerd – bijna de ergste dood die je je kunt voorstellen. Daar hing Hij, langzaam stervend van pijn en dorst en ademnood. Dát heeft Hij allemaal geleden! Ga thuis nog eens voor zitten en laat eens op u inwerken wat Jezus doormaakte. Daar word je stil van. En waarom? Om ons, die God niet geven wat Hem toekomt, tot kinderen van God te maken. Om de schuld te betalen. Het is onbegrijpelijk en ontzaglijk!
[jezelf geven uit liefde]
Dít is het hart van de goede boodschap. Dat Híj betaalde. Voor ons. En dan? Dan verandert alles. Al te vaak zien wij God als een soort keizer die ook zijn deel komt opeisen. Maar als je beseft hoe God zijn Zoon overhad voor ons geluk, als je ziet wat Jezus vrijwillig deed voor ons, dan weet je wel beter. Niemand heeft ons meer lief dan de hemelse Vader, ook als wij Hem vergeten! Dan wil je niet anders dan je leven aan Hem geven. Dat is dan geen belasting meer, letterlijk en figuurlijk!
Als je leeft als kind van God, verzoend door Jezus, dan geef je God niet zijn deel, omdat het moet. Dan geef je jezelf aan Hem uit liefde! Want als Jezus zegt “Geef aan God wat van God is” – alles – dan is dat geen extreme en onhaalbaar hoge eis. Nee, daar zijn we voor bedoeld. Net als een man en vrouw die van elkaar houden alles overhebben voor de ander. Dat zien ze niet als zware last. Dat spreekt voor hen vanzelf! Ze geven zich aan elkaar. Zo is het ook als je leeft met God door Jezus. De Heilige Geest leert je geven, maar nog veel meer: leert je liefde. Liefde voor Hem die ons zó heeft liefgehad.
“Geef aan God wat van God is”. Dat gaat u echt niet doen als ik u maar hard genoeg ertoe oproep. Dat kan niet, en het klinkt niet eens aanlokkelijk. Je leven aan God geven, dat leert de Heilige Geest je als je Jezus leert kennen. Wie Hij is en wat Hij deed voor ons – Hij gaf aan God wat van God is, opdat u en ik mogen ontvangen wat van Hem is!
[kort slot]
“Geef aan de keizer wat van de keizer is, en aan God wat van God is”. Wat zit daar veel in! Concreet, in het loyaal burger zijn als volgeling van Jezus. Aan onze keizer, de Nederlandse staat, geven wat haar toekomt. Maar wat wijst het ons ook op ons tekort: aan God geven wat van Hem is! Wie doet het uit zichzelf? Maar Jezus deed het, voor ons, en Hij betaalt onze schuld. Wie dat beseft, wie dat leert door zijn Geest, die kan toch niet anders dan zichzelf geven? “Geef aan God wat van God is” – en dat bent u! Gekocht met een prijs.
Lof zij Christus, in eeuwigheid! Amen