Tags

, , ,

Gemeente van Jezus Christus, genodigden, gasten,

[intro: de kerk/gemeente in W]
de kerk waarin wij samenzijn is niet zómaar een kerk zoals je er vele hebt. Je ziet hem al van verre staan, de brede toren zonder punt, de ‘mosterdpot’. Eeuwenoud, afgebrand en weer herbouwd, is deze kerk kenmerkend voor de vesting Woudrichem. Met het mooie orgel, met het speciale kijkgat voor de melaatsen bij de koordeur, de hoge gewelven is dit werkelijk een bijzonder gebouw. Getuige van de geschiedenis, dat ben je hier. Ik vind het bijzonder dat ik nu predikant mag zijn van juist déze kerk in deze mooie plaats!
In de brief aan de Efeziërs, waar we een gedeelte van hoorden, staat ook de kerk centraal. Alleen… dan gaat het niet om een eeuwenoud gebouw, die bezaten de christenen destijds nog niet! De kerk, zo leert Paulus ons in zijn brief, is geen gebouw maar een verzameling mensen! De kerk, dat zijn wij, en al de mensen voor ons die door de Heer geroepen werden. Ik vind het bijzonder om te bedenken hoeveel eeuwen er hier al kerk is, al christenen zijn. Men zegt dat er al in de 7e eeuw hier een kapel werd gebouwd, dat is de tijd dat Willibrord het christendom voor het eerst vanuit Engeland in de moerassige Lage Landen bracht. Al zóveel eeuwen geloven mensen hier in Christus! Op het predikantenbord in deze kerk staan de namen van allen die hier gediend hebben als predikant, een ononderbroken lijst vanaf 1585, met daarvoor nog talloze naamloze priesters. Dat maakt me bescheiden – ik ben maar een schakeltje in een lange keten. Vanmiddag mag ik hier intrede doen, dat wil eenvoudig zeggen mijn eerste preek houden als predikant van deze gemeente.

[de zegen van het horen bij de kerk]
Als tekst voor de prediking heb ik gekozen Efeziërs 4 vers 11 en 12, u ziet het in de liturgie staan. Een collega merkte tegen me op dat het Bijbelgedeelte dat we lazen haast overladen is met gedachten en beelden, en dat is ook zo. We zullen daar het meeste van moeten laten liggen, ik wil het eenvoudig houden bij wat staat in vers 11 en 12.
De boodschap van die vetgedrukte tekst is op zich niet heel moeilijk te vatten. God geeft herders en leraren – dat ben ik, althans één ervan. Mijn taak is de heiligen – dat bent u, de gemeente – om die toe te rusten voor het werk in dienst van God. Dat alles heeft als doel, zo zegt de tekst tenslotte, om het lichaam van Christus op te bouwen – dat wil zeggen, de kerk, de gelovigen als geheel.
Echter, als ik nu alleen dát ga verkondigen is dat niet de goede boodschap van God, niet het evangelie. Dan moet ik iets, dan moeten we allemaal iets, dan lijkt het allemaal mensenwerk. Maar waar is God, waar is Christus in dat verhaal? Nee, we moeten een stapje terug! Aan wat wij doen gaat vooraf wat God door Jezus Christus doet! Voor we denken aan onze inzet voor de kerk, mogen we eerst blij beseffen wat een zegen het is als je bij de kerk hoort. Of laat ik liever zeggen, dat je bij Christus hoort! Ons woord kerk komt van het Griekse ‘Kuriakè’, dat wil zeggen ‘van de Heer’. Hoor je bij de kerk, door doop en geloof, dan ben je van de Heer. Dat maakt alle verschil van de wereld.
Paulus beschrijft het contrast beelden in het begin van zijn brief. Vroeger, schrijft hij aan de Efeziërs, waren jullie geestelijk dood. Je dacht vrij te zijn, maar was het niet! Beheerst door wereldse begeerte, zelfzuchtige verlangens volgend. Zo kun je niet bij God horen, je staat bloot aan zijn toorn! Dat is nog steeds de situatie van de mensen die niet geloven, al zullen ze dat zelf natuurlijk niet zo zien. Maar nu, schrijft Paulus, nu is voor jullie alles anders, nu hoor je bij de kerk, nu ben je van de Heer. Je bent bevrijd van wat je vasthield, je bent dankzij Jezus verzoend met God. Je deelt in de zegen voor Israël, je mag een nieuw mens zijn, op weg naar Gods nieuwe wereld. Dát betekent het om bij de kerk te horen! Wat geeft God ongelooflijk veel – en hier in de kerk mag je ervan horen, mag je het geloven en er deel van worden. Hier moeten we beginnen, met te roepen: halleluja, ik hoor bij Hem! Beter nog: wíj horen bij hem, want kerk ben je samen.

[de noodzaak van opbouw ervan in het ‘nog niet’]
Dat klinkt prachtig allemaal. Echter, we zijn nog niet in het komend koninkrijk! De kerk, de gemeente leeft op aarde, waar de dingen vaak donker zijn en gebarsten. Ook hier in Woudrichem. Kerk-zijn, mensen van Christus, dat gaat niet vanzelf. Dat is niet eenvoudig, dat gaat met vallen en opstaan. Het is al niet eenvoudig om mensen te zijn van de Heer in deze wereld waar zoveel andere heren gediend worden: geld en macht en genot en eigenbelang. Hoe makkelijk ga je mee en dwaal je weg bij de éne ware Heer! Bovendien gebeuren er ín de kerk, in de gemeente soms dingen die niet eenvoudig zijn. Als mensen al te menselijk blijken, als er onenigheid is… ach, dat hoef ik hier niet uit te werken. Kerk-zijn gaat niet vanzelf!
En daarom houdt Paulus niet alleen een lofzang op wat God geeft, hij doet ook een oproep! Een dubbele oproep is het eigenlijk. Als eerste zegt hij: besef wie je bent als kerk – mensen van de Heer. Daarover gaan vers 1 tot 6. En als tweede zegt hij, daarover gaat de tekst van vanmiddag: zet je allen in tot opbouw, opdat de kerk werkelijk Kerk zal zijn!

[de gave van herders en leraars met hun taak]
Paulus wijst erop hoe Christus, de Heer van de kerk, gaven geeft. Je zou zeggen: dat heeft hij toch al gezegd? Hoe een christen vrij is geworden, hoop heeft gekregen, deel is van het nieuwe volk van God… Die gaven geeft Christus! Zeker, maar Hij geeft nog meer. Hij zorgt zelf voor de middelen om de kerk in stand te houden. Hij geeft aan mensen een taak: apostelen, profeten, evangelieverkondigers, herders en leraren… Die eerste drie laat ik voor nu liggen, ik focus op de laatste ‘herders en leraren’. In de Griekse grondtekst kun je zien dat dit geen twee soorten mensen zijn, maar één groep. Het gaat hier over degenen die in Paulus’ tijd leiding gaven aan een plaatselijke gemeente van christenen. Herder en leraar, het is in onze kerk een vaste uitdrukking geworden voor de predikant, u hebt het vanmorgen kunnen horen als u toen al hier was. De herder en leraar van deze kerk in Woudrichem mag ik zijn vanaf vandaag.
Het gaat echter niet om mij zozeer, alsof ik zo bijzonder ben. Ik ben een christen net als anderen, alleen heb ik een taak die anderen niet hebben. Wat voor taak? Dat schrijft Paulus ook: om de heiligen – dat zijn de gelovigen – toe te rusten voor het werk in dienst van Christus. Toerusten, dat is in het bijzonder de taak van de predikant, van mij hier. Niet ‘zorgen dat de boel blijft draaien’, dat is te weinig! Nee, u als gemeente mag ik toerusten voor uw taak, want we hebben er alle één, daar kom ik zo op. Toerusten: dan denk ik allereerst aan de verkondiging in de kerk, het naar uw hart brengen van het evangelie en van wat het in de praktijk van alledag betekent, zodat u eruit kunt léven, toegerust. Toerusten, dat is ook u aansporen en handvatten geven om zélf de Bijbel te lezen en te bidden, persoonlijk en samen, en ook in de kerkenraad. Toerusten gebeurt als leraar, maar ook als herder, al valt daar in de tekst niet zo’n nadruk op. Degenen opzoeken die het nodig hebben, troosten en moed geven vanuit het evangelie, vaak ook gewoon luisteren.
Op deze eerste zondag van het nieuwe seizoen wil ik u allen oproepen: láát u toerusten. Kom naar de kerk, volg een kring, kies voor belijdeniscatechese. Ben je jonger: doe mee met de catechese en andere activiteiten.

[het werk van allen in zijn dienst]
Maar waarom? Omdat het fijn is als de activiteiten goed draaien, dat er mensen zijn, alles doorgang vindt? Nee, níet daarom! Een kerkdienst of kring of wat dan ook is geen doel op zich! Het gaat erom, zegt onze tekst, dat u daardoor toegerust wordt voor het werk in zijn, in Christus’ dienst. Dat je geloof gaat leven en blíjft leven, niet een overtuiging in je achterhoofd wordt.
Ieder in de gemeente mag meedoen bij het werk in Christus’ dienst. U dacht toch niet dat alleen de predikant of de kerkenraad zich hoeven in te zetten? Zeker niet! Ik als predikant kan een heleboel dingen níet. Het hele dorp persoonlijk bereiken met de goede boodschap, bijvoorbeeld. Zoveel mensen, hoe zou dat ooit kunnen? Maar als ieder van ons zijn buren en kennissen nieuwsgierig maakt naar Gods liefde, dan bestrijken we samen heel wat mensen! Ik kan niet in mijn eentje iedereen in de gemeente de aandacht geven die ze nodig hebben. Ook de ouderlingen en wijkteams zijn beperkt. Maar als we allemaal naar elkaar omkijken, dan hoeft niemand zijn last alleen te dragen. En ga zo maar door. Als ik u toerust, en ieder zet zich in, dán zal het goed gaan!
Wat dan uw specifieke taak is, of de jouwe? Tja, dat weet ik niet. Maar íeder in de gemeente van Christus heeft gaven om in te zetten. Voor God, voor de mensen om je heen, voor het werk in de gemeente en daarbuiten. Je mag biddend zoeken wat er op jouw weg ligt.
In het verband van de tekst is er daarbij allereerst te denken aan werk dat te doen is in de gemeente. Er zijn genoeg plekken waar vrijwilligers worden gezocht, hoorde ik! De kerk is geen doel op zich, zei ik al. Maar willen we Jezus blijven volgen, en ons in zijn naam inzetten in onze omgeving, dan heb je toch een kerk, een gemeente nodig als thuisbasis voor toerusting, als laadpaal onderweg!Daarom: inzet gevraagd van allen, voor de kerk!

Wellicht zijn er nu ouderen die dit horen of die thuis meeluisteren, en die denken: maar ik kan toch niets meer? Te oud, beperkt, mijn rol is uitgespeeld… Maar is dat zo? Iéder heeft een taak! Als u veel alleen thuis zit, kunt u bidden voor de gemeente. Wie jong en druk is neemt er vaak de tijd niet voor, maar u hebt die. Draag het werk in de gemeente in uw gebeden – dat is buitengewoon belangrijk. Door mee te bidden voor de kerk en het werk, door waar het past iets goed te zeggen, mag ook u meedoen. Graag zelfs!

[het doel: toegroeien naar Christus]
Dan tenslotte: het doel van al het werk. Mijn werk als predikant, de inzet van allen in de gemeente. Is dat om de kerk als club te laten bloeien: genoeg geld, genoeg vrijwilligers, allerlei activiteit? Wel, dat is niet onbelangrijk, maar het zijn alleen maar middelen! Het doel is, zo zegt onze tekst: de opbouw van het lichaam van Christus. De kerk is geen club net als de voetbalvereniging. De kerk is het lichaam van Christus! Het gaat er ten diepste om, in alles wat we doen, dat we meer en meer toegroeien naar Hem die het Hoofd is: Jezus Christus zelf. Dat Hij in ons leeft, dat we ons laten leiden door Hem, dat we Hem meer en meer kennen en liefhebben en zijn liefde uitleven. Dát is het doel van alles wat in de kerk gebeurt, als het goed is. Dat u en jij en ik meer en meer aan Hem verbonden zijn, op Hem gaan lijken en voor Hem gaan leven.
‘Opbouw van het lichaam van Christus’, dat betekent trouwens ook dat er ook nieuwe mensen worden toegevoegd. Aan Hem, en zo ook aan ons. Laten we daarom bidden én daarvoor werken!
Aan het begin zei ik dat de kerk geen gebouw is. Echter, klopt dat wel? Paulus mengt hier twee beelden. Hij noemt de christenen, de gemeente, een lichaam, maar… hij gebruikt ook een bouwkundig woord: ‘opbouw’. Dat wijst op een ander beeld, eerder uit zijn brief. De kerk als gebouw, toch wel! Wie geloven, zijn samen namelijk een geestelijke tempel, een plek waar Christus woont door zijn Geest. Een tempel, dat is een plek van aanbidding, van verering. Dát mag, dat moet onze gemeente zijn, niet een meer of minder draaiende club, maar een plek waar Jezus Christus vereerd wordt. Waar we aan hem verbonden zijn en dicht bij Hem blijven. Moge het ook hier in Woudrichem zo zijn!

[slot]
Wat zit er dan veel in deze bijbelwoorden! Wat is het een zegen dat er een kerk is, ook hier. Een plek van aanbidding, meer nog: een groep aanbiddende harten. Wat is het geweldig als u of jij daar bij mag horen. Niet slechts als naam in een excelbestand, natuurlijk, maar als levend lid door geloof en leven. Hoor je bij de kerk, dan hoor je bij Christus! Hoor je bij Christus, dan heb je feitelijk… alles! Dan heb je kracht voor vandaag, blijde hoop voor de toekomst, leven tot in eeuwigheid.
Intussen zijn we als kerk nog niet in de eeuwigheid, maar staan we hier en nu met twee benen op de grond. Dan hebben we allen een taak in zijn dienst. Anderen toerusten of praktisch bezig zijn, bidden of werken. Tot eer van Hem, tot heil voor anderen, tot opbouw van Christus’ kerk
Christus’ kerk is het, niet de mijne, ook niet nu ik hier de predikant ben. Zijn kerk is het, niet de onze. Zijn kerk, dat zijn we samen! Moge Hij in ons midden de plaats innemen die Hem toekomt. Mogen we allen opgebouwd worden in de kennis van Hem, zodat de kerk in Woudrichem zal bloeien. Moge zó in deze oude kerk nog tot in lengte van dagen zijn evangelie klinken! Dat deze verweerde toren een vinger mag zijn die naar de hemel wijst.

Amen