Uit de Bijbel is gelezen: Johannes 10:1-21
Gemeente van Jezus Christus, hier en thuis, doopouders en familie,
[intro: herder is niet schattig]
‘Ik ben de goede herder’, zegt Jezus. In gedachten zie je een plaatje voor je uit de kinderbijbel of van een christelijke poster: een herder in een zonnig heuvellandschap met schapen om zich heen. In zijn armen draagt hij een lief lammetje, een ander schaap duwt zijn kop tegen de herder aan. Een heel vredig en lieflijk plaatje; ‘pastorale idylle’, zou je erboven kunnen zetten. Geen wonder dat de goede herder al zovele malen onderwerp is geweest van schilderijen en glas-in-loodramen!
Maar is dit wel het goede beeld? Als we de woorden van Jezus horen waarin hij zichzelf de goede herder noemt, klinkt het toch wel anders. Hij spreekt over dieven en rovers, over huurlingen zonder hart en over wolven. Ja, het gaat zelfs over dat de herder omkomt, zijn leven geeft voor zijn schapen! Nee, dit is allemaal zo vredig niet.
Op het moment waar we in het Johannes-evangelie begonnen te lezen, is Jezus in conflict met de Joodse leiders. Het gaat over hun behandeling van een gehandicapte man, dat laat ik verder nu liggen. Maar juist dán gaat Jezus spreken over schapen en herders. De Joodse leiders begrijpen dat beeld heel goed. Een herder is in het Oude Testament, dat ze op hun duimpje kennen, een beeld voor een leider. De schapen zijn Gods volk, zijn mensen, degenen waar zij als leiders voor moeten zorgen. Jezus zegt hen dan: jullie zijn slechte herders, jullie zijn rovers en huurlingen zonder hart. Jullie leiden Gods volk niet goed! Maar Ik, Ík ben de goede herder.
Je begrijpt wat een spanning deze woorden moeten hebben opgeroepen! Tenminste, voor de leiders. Voor de gewone mensen moet het juist moedgevend zijn geweest. Een goede herder voor hen! En zo, zo mogen wij er ook naar luisteren. Maar tegelijk niet vergeten: het is méér dan een mooi plaatje.
[de herder kent zijn schapen]
Jezus zegt dus, en wij mogen het horen vandaag: ‘ik ben de goede herder’. Ofwel: ik ben de ware leider voor Gods mensen. Echter, de nadruk valt niet zozeer op het leider-zijn, maar op Jezus’ zórg. Die andere leiders willen graag de baas spelen en er beter van worden, maar zo is de Heer niet. Hij is gericht op het welzijn van zijn schapen, zijn mensen. Ja, zelfs als het hem Zelf veel kost, alles kost zelfs – daar kom ik zo op. En dan niet alleen. In vers 3 staat meteen al: ‘Hij roept zijn eigen schapen bij hun naam’. Ze zijn voor hem niet maar gewoon ‘een groep schapen’, nee, Hij kent ze ieder persoonlijk. Als de herder ‘s morgens de schaapskooi binnenkomt, roept hij ze één voor één: “kom, Zwartpoot! Kom, Stuntelaar”, enzovoorts. De bio-industrie was er nog niet, de kuddes waren te overzien, dus een herder wist wie elk schaap was en welk karakter het had.
Net zo kent Jezus ieder die bij Hem hoort persoonlijk. Er is een band tussen Jezus en elk die bij Hem hoort. Geloven is verbonden zijn de Heer, die de goede herder is! Onder zijn zorg vallen, maar ook: gekend zijn. Geleid worden, op de weg naar goede weidegrond.
Jezus zegt, en Hij heeft het over zichzelf: “Hij roept zijn eigen schapen bij hun naam”. Dat is ook wat we vanmorgen mogen horen, als Maud gedoopt wordt. Dan klinkt haar naam! En als haar naam klinkt bij de doop, dan wordt ze geroepen door de herder, door Jezus. Ze mag van Hem zijn, delen in zijn zorg en liefde. Door de doop wordt Maud tot een deel van de kudde van de goede herder. De kerk, alle mensen die gedoopt zijn en de herder volgen – daar wordt ze in ingelijfd. Wat is dat een zegen!
De meesten hier en die thuis meekijken zijn gedoopt, denk ik. Jullie zelf, Swen en Deyen, Lars en Inge. En u, jij, die thuis meekijkt. Besef vandaag eens wat voor groots dat betekent! Het betekent dat je bij de kudde van de goede herder hoort. Dat Hij je bij je naam kent, en belooft voor je te zorgen. Hij wil je uit de macht houden van anderen, mensen of dingen die je willen overheersen. Hij wil je leven leiden, je brengen in groene weiden. Wees maar dankbaar als je gedoopt bent. De herder kent je, en wil je zegenen. Zeg dan maar, als je bidt: dank u Heer, voor de doop. Voor mijn doop! Want gedoopt zijn is een zegen – horen bij de goede herder!
[de herder roept om te volgen]
Maar het beeld gaat verder. De schapen, zo lezen we, volgen de herder, omdat ze zijn stem kennen. Je kunt je dat goed voorstellen. Een lammetje, in de kudde geboren, hoort natuurlijk allerlei gemekker. Maar het hoort ook van jongsaf één mensenstem: de stem van de herder. Het leert die stem kennen, en dat die stem hoort bij iemand die te vertrouwen is. Het lammetje ziet hoe de andere schapen de herder volgen, naar zijn stem luisteren en komen. Zo leert het zelf als vanzelf om dat ook te doen. Luisteren als de herder roept en zijn Hem volgen.
Dit beeld is natuurlijk direct toe te passen op de mensenkudde van Jezus. Het is direct toe te passen op het lammetje Maud dat vandaag gedoopt wordt. Als ze van jongs af de stem van de herder hoort, als ze van jongs af over de Heer hoort, dan zal ze Hem leren vertrouwen en volgen. Daar ligt een belangrijke taak voor jullie als ouders. Dat jullie haar vertrouwd maken met het woord van de Heer, in de opvoeding veel meegeven van Hem. En dat niet alleen, dat je zelf ook de goede Herder volgt, voorbeeld bent. Als Hij in jullie leven is, dan zal Maud Hem van jongs af leren kennen. Daarom: neem die opvoedingstaak op je in het geloof – zoals je zojuist beloofd hebt.
En hier ligt ook een les voor ons allen. De herder roept, Jezus. Hij wil je leiden, leven geven in al zijn volheid. Maar, al ben je gedoopt… volg je ook? Heb je zijn stem vernomen? Is het geloof al iets van jezelf geworden, als je ouder bent geworden? Jezus roept je! En tegelijk laten Jezus’ woorden zien dat hier iets van een mysterie ligt. Als je een schaap van zijn kudde bent, volg je de roep van de herder; en anderzijds: wie de roep van de herder hoort, is een schaap van zijn kudde. Het lijkt een cirkelredenering. Als voor jou geloven iets vaags is geworden, of je allerlei twijfels hebt, lijkt het een gesloten systeem. Van binnen kloppend, van buiten ondoordringbaar! Maar hoe wórd je nu schaap van de kudde, hoe kun je Jezus’ roep echt opvangen? Ik kan alleen maar dit zeggen: Hij roept ook jou, wie je ook bent. Stel je er maar voor open. Ga luisteren, lees Jezus’ woorden in de Bijbel, loop mee met de kudde, de kerk. En vind je het allemaal hoogst ongrijpbaar, bid dan maar: Jezus, laat mij uw roep echt horen!
[de herder geeft zijn leven voor de schapen]
Maar nu zegt Jezus nog iets. Hij zegt: ik ben gekomen om hun, om ons, het leven te geven in al zijn volheid. Dát klinkt mooi! Niet zomaar te leven, maar een vervuld leven. Niet leeg, maar vol. Vol van alles wat het werkelijk waarde geeft. Wie zou dat niet willen?
En tegelijk moeten we juist hier oppassen dat we niet vervallen in dat romantische plaatje waar ik mee begon. Zorg en liefde, gekend zijn, leven in volheid. Het zíjn toch geweldige dingen! Ja, zeker, maar het gaat tegelijk heel diep. Geen oppervlakkig geluk. Juist dat mogen we in deze weken voor Pasen, in de Lijdenstijd, wel beseffen. Want wat zegt de Heer? Dit: “Ik ben de Goede Herder. De goede herder geeft zijn leven voor de schapen”. Ofwel: Jezus geeft zijn leven, om ons bij dat leven in al zijn volheid te brengen!
Een herder destijds in Israël kon te maken krijgen met roofdieren die de kudden wilden aanvallen. Wolven en zelfs leeuwen leefden er destijds nog – nu helaas daar uitgestorven. Als er een wolf of een leeuw op de kudde afkwam, moest de herder iets doen. Lawaai maken, vuur aansteken ‘s nachts, of zelfs zijn stok pakken om ze af te slaan. Je kunt je voorstellen, als een wolf écht hongerig was, dat hij levensgevaarlijk kon zijn. Niet alleen voor de schapen, zelfs voor de herder! Maar nu zegt Jezus ‘ik ben een góede herder. Niet een knecht die wegrent, nee, ik zet zelfs mijn leven op het spel om de kudde te beschermen. Al die schapen van wie ik houd, van wie ik elke naam ken. Ik laat ze niet vallen, ik waag desnoods mijn leven als zij maar veilig zijn!’
Dit wijst uiteraard naar Jezus’ dood aan het kruis. Want, zo zegt ons het evangelie, dat was maar niet een tragisch einde. Niemand neemt mijn leven, zegt Jezus, ik geef het zelf. Want zijn dood was een sterven voor ons! Ons bedreigen dieven en rovers, wolven en leeuwen, die ons het leven in volheid willen beletten, die zelfs letterlijk ons leven willen verwoesten. Het donker van het kwaad dat in ons zit, de zonde die ons scheidt van God. De dreiging van de dood, die een streep zet door alles. De duistere machten van het kwaad buiten ons, die zoveel verwoesten. Wij hébben uit onszelf geen leven in al zijn volheid. Zoveel staat in de weg, niet in het minste wijzelf. Maar nu ging Jezus de strijd aan, als een ware herder. Met de slechte herders toen, die niet aarzelden hem te doden. Maar zo ook met het duister van de dood zelf. Met het lege leven, met het kwaad in ons, dat Hij aan het kruis liet sterven. Hij gaf zijn leven, om het alles uit te schakelen. Om een nieuw soort leven te laten doorbreken, door zijn dood heen. Een leven waar ieder die bij zijn kudde hoort in mag delen: het leven in al zijn volheid. Dát is het wonder van Jezus’ dood en opstanding. Dat Hij zijn leven geeft, om ons te beschermen voor de ondergang – meer nog: om ons te laten delen in dat hemelse, eeuwige, betere leven.
[de doop wijst op Jezus’ dood en opstanding]
Dat is ons geloof. Dat is waar we uit leven. Dat is ook waar Maud uit mag leven, en jullie, ouders! Jezus die zijn leven geeft voor zijn schapen. Daar wijst de doop ook in het bijzonder op. Water, het wast schoon en geeft een nieuw begin. Het wijst op Jezus’ dood, en het opstaan met hem. Het is, zo zegt de Bijbel ergens, het badwater van de wedergeboorte.
Wat is de doop dan diep! De doop van Maud, en van u en jou die dit hoort. Het betekent maar niet: ‘God zorgt voor Maud, God zorgt voor mij’. Dan zou je nog teleurgesteld raken als het leven niet alleen groene weiden en zonlicht is, geen idyllisch plaatje… De doop zegt iets veel diepers. Het zegt: je hebt een goede herder, die zelfs zijn leven gaf voor jou. Die je door dood en duisternis heen doet delen in zijn leven. Die je zonden vergeeft, die je bijstaat als de wolven huilen. Die leven geeft in vólheid. Dat is meer dan voorspoed en welvaart. Dat is een leven gevuld met wat er werkelijk toe doet: Hijzelf. Het is weten dat je gekend bent, geliefd. Dat er één voor je zorgt, altijd. Dat te mogen weten maakt dat je vaststaat en zelf ook anderen kunt zien staan, kunt liefhebben. Het is een leven dat nooit ophoudt. Zelfs al sterf je. Want God gaat verder!
Moge zo het leven van Maud een leven worden in volheid. De goede herder riep haar bij name. Moge Hij haar zelf doen volgen, en ons allen. Op zijn weg, die wonderlijke weg: door de dood, tot het leven!
Lof zij Christus in eeuwigheid, Amen.