Tags

, , ,

Gemeente van Jezus Christus,

[intro: christenen zijn wereldvreemd?]
wereldvreemd. Zijn christenen wereldvreemd? Uit een onderzoek in 2010 bleek dat 72% van de niet-gelovige Nederlanders het woord ‘wereldvreemd’ wel vindt passen bij christenen. Dat is misschien niet prettig om te horen in een tijd waarin meedoen en erbij horen heel belangrijk gevonden wordt. Christenen? Wereldvreemde lui… Maar waaraan denken mensen dan eigenlijk? Misschien bedoelen ze eerder de kerk dan de christenen. De kerk is soms een wonderlijke subcultuur. De scriba van onze landelijke kerk, dr. Plaisier, noemde sommige kerkdiensten onlangs ‘een chinees schouwspel’. Niet van deze tijd en cultuur. Taal van een generatie terug, muziek van drie generaties terug… Daar heeft hij wel een punt. Trouwens, ook kerken en groepen die juist modern willen zijn, hebben soms een heel eigen jargon, muziekstijl en clubgeest.
Maar zijn christenen wereldvreemd? Als ik hier zo om me heen kijkt valt dat nogal mee. Natuurlijk, je hebt altijd sommige mensen of groepen die nogal opvallen. In kleding, in opvattingen, in luid geventileerde meningen. Zíj zijn het waarschijnlijk die voor veel buitenstaanders het beeld bepalen van wat ‘christelijk’ is. Net zoals extremistische moslims bij velen het beeld bepalen van wat ‘de islam’ inhoudt.
Maar bent u wereldvreemd, of jij? Op zondag misschien een beetje. Maar door de weeks draagt u geen andere kleren dan de buurman. Je hebt dezelfde smartphone, je luistert vaak dezelfde muziek als je vrienden. U kijkt leest dezelfde krant als al uw vrienden. Hoe je uitgaat verschilt ook weinig. Wat is eigenlijk het verschil als je gelooft? Misschien dat je iets braver bent. Maar wereldvreemd als christen? Nee, ik geloof niet dat dat onder ons erg opgaat.
Nu heb ik als thema voor de preek vanmorgen gekozen ‘een beetje wereldvreemd is zo gek nog niet’ Niet dat we met zwarte kousen moeten gaan lopen, maar toch… ‘een beetje wereldvreemd is zo gek nog niet’. Willen we er soms niet teveel bij horen? Wat bepaalt wie we zijn? Van die dingen!

[de scène: Jakob voor de farao]
We hoorden net uit de bijbel over een bijzondere ontmoeting. De farao, de heerser van het machtige Egypte, ontmoet de oude aartsvader Jakob. Wat een contrast moet dat zijn geweest! Aan de ene kant zit de farao op zijn gouden troon. Gekleed is hij in een duur linnen gewaad, met dienaren die eerbiedig buigen. Hij wordt een god genoemd, en zijn handgebaar beslist over leven en dood. De zaal waar hij zetelt is hoog en rijkversierd, en naast zijn troon staan soldaten in gala-uniform.
Daar aan de andere kant staat Jakob. Stokoud is hij, letterlijk, hij leunt op zijn herdersstaf. Moeizaam loopt hij naar voren, hij loopt al jaren mank. Hij heeft een grote baard en zijn kleding steekt schamel af tegen de pracht en praal hier. Zijn zoon Jozef is hier meer thuis, hij heeft zijn vader hier gebracht. ‘Hij plaatste hem voor de farao’ staat er letterlijk – de oude man hoeft blijkbaar niet te buigen, zoals anderen.
Twee werelden staan hier tegenover elkaar. Aan de ene kant Egypte – rijkdom, macht, bezit en status. Geslaagd-zijn in het hier en nu, alles hebben wat je hart begeert. De vele goden dienen en bouwen aan je nagedachtenis op aarde. Farao. En daartegenover Jakob: een zwervende herder, een outsider. Geen paleis, zelfs geen stenen huis. Veel meegemaakt, getekend door het leven. Farao heeft veel dat Jakob niet heeft. Maar Jakob heeft iets dat die farao niet heeft. Wie van hen beiden heeft het beste deel?

Met een versleten stem begroet Jakob de heerser van Egypte. Een zegengroet: “moge de HERE mijn God u een lang en voorspoedig leven geven, o farao”. En de farao verbaast zich. Lang leven – hij kan slechts denken: en hoelang leeft ú al, oude herdersvorst? Dat vraagt hij dan ook. En Jakob antwoordt rustig: de dagen van de jaren van mijn vreemdelingschap zijn 130 jaren. De farao heeft het over ‘leven’; Jakob wijzigt dat woord in ‘vreemdelingschap’ als hij antwoordt. Zijn leven is vreemdeling-zijn. En dáár zijn we bij de kern gekomen voor vanmorgen.

[vreemdelingschap toen en nu]
Vreemdeling. Ja, Jakob is nu een vreemdeling in Egypte, met zijn zonen. Die zonen hebben net hiervoor toestemming gevraagd aan de farao om ‘als vreemdeling te verblijven’ in Egypte, zie vers 4. Tijdelijk verblijf wegens de honger in Kanaän. Jakob echter noemt zijn héle leven een ‘vreemdelingschap’, alle honderddertig jaar. Wat bedoelt hij?
Dat zegt ons het andere Bijbelgedeelte, Hebreeën 11. Het begon bij Abraham. Hij had een thuis, maar God riep hem om op weg te gaan. Abraham kwam in Kanaän, maar het land was niet van hem. Hij verkeerde er als vreemdeling. Zo ook Izak, en Jakob evenzo. Ze hádden geen plek die ze thuis konden noemen. Vreemdeling waren ze, waar ze ook woonden.
Meteen zit hier een geestelijke dimensie in. Ze waren niet zomaar ontworteld, zoals velen toen en nu. Ze waren vreemdeling, omdat ze hoopten op Gods belofte. Híj zou hen een vaderland geven. En tot die tijd was Gods belofte hun thuis, het dak boven hun hoofd. Híj zou voor ze zorgen! Hun vastheid lag niet in een stuk grond, of een huis, of rijke oogsten. Hun vastheid was God. En zó was Jakob vreemdeling, in Egypte, maar ook al in Kanaän. Rondtrekkend met de kuddes en uitziend naar wat God zou geven.

Vreemdelingschap. Ten diepste geldt dit voor ieder die gelooft. Ieder die hoopt op Gods beloften. Dan word je een vreemdeling op aarde, in zekere zin. Want dan ligt je hoogste geluk niet meer in wat je hier bezit. Ja, je kunt veel bezitten, zoals ook Jakob grote kuddes had. Maar dat is niet het hoogste. Want geloof maakt je losser van deze wereld, en verbonden aan een andere werkelijkheid. Je zekerheid zoek je in wat de Here beloofd heeft. Vroeger zeiden ze wel ‘een christen is wel ín de wereld, maar niet ván de wereld’. En zo is het. Maar daar hoort ook bij, nog zo’n oude uitdrukking, dat je je tentpinnen niet al te vast in de bodem moet slaan – de haringen van je tent. Je moet jezelf niet aan de aarde vastklinken, je moet je tent weer kunnen opbreken. Want je bent hier niet thuis. Vreemdeling zijn: dingen als carrière, rijkdom, succes, ze worden dan een stuk relatiever. Want een christen is hier niet blijvend thuis, hij is een gast. ‘Een beetje wereldvreemdheid is zo gek nog niet’. Hoe is dat bij ons?

[gevaar: vast zitten aan hier en nu!]
Ik kan dit nu wel mooi zeggen, maar de praktijk is soms heel anders! Jakob is nu oud en gelouterd. Los van bijna alles wat bindt. Maar wat zijn er altijd niet duizend dingen die je vastgrijpen. Die je blik omlaag richten in plaats van omhoog! Een vreemdeling, iemand die van Gods belofte weet, kan zich maar al te gemakkelijk settelen in het hier en nu.
Ik denk aan Jozef. Hij was helemaal een Egyptenaar geworden, je kunt hem moeilijk een vreemdeling meer noemen, een pelgrim. Het is dan ook niet via hem dat Gods belofte naar de volgende generatie gaat. Maar kijk ook eens bij Jozefs broers. Ze vragen bescheiden toestemming om als vreemdelingen in Egypte te wonen, om rond te mogen trekken met hun kuddes. Maar let op wat er gebeurt. Farao weet dat ze broers zijn van Jozef, zijn capabele rechterhand, en hij zegt: als er onder hen bekwame mannen zijn moet je ze aanstellen tot opzichters over mijn vee.
En daar gaat het al! In de Egyptische maatschappij gezogen. Geen nomaden meer, maar beambten met een salaris. En in vers 11 lezen we over hoe Jozef hen grondbezit geeft in Egypte. Ze settelen zich. Hoe lastig moet het dan zijn om te blijven denken aan Gods belofte: ik geef jullie een eigen land, Kanaän!
Tegenwoordig is het al net zo. Duizend dingen grijpen je vast, als je vastbesloten bent Jezus te volgen. Onvermijdelijke dingen, zoals werk en opleiding. Maar bijvoorbeeld ook de drang om mee te willen doen, niet uit de toon te vallen. Je wilt toch niet achterlopen in telefoon, in levensstijl, in modern zijn? De TV biedt de programma’s die iedereen kijkt, waar je toch over moet kunnen meepraten. Internet geeft talloze blogs en kanalen over alles, je kunt al je tijd ermee vullen. En op zich is dat allemaal niet verkeerd! Maar het houdt je zo snel in zijn greep. En niet verkeerd… ik kan zo een aantal dingen noemen die wél verkeerd zijn om je geest en je tijd mee te vullen. Houd de tien geboden er eens naast! Maar ook al zijn dingen niet direct verkeerd… Het kan allemaal zo maken dat je geen vreemdeling meer bent. Dat je je gaat settelen en thuisvoelen en denken en doen als de mensen zonder God! Je leeft niet meer vanuit Gods roep. Je zoekt als vanzelf je vervulling in wat er nu te krijgen en te zien en te bedenken is. Het vult je leven, niet alleen als je het zoekt, maar ook al als je er niet tegen waakt! Voelt u wat ik bedoel?

[een beetje wereldvreemd is zo gek nog niet]
Jakob, hij is daar los van, op zijn honderddertigste. Zijn zonen vragen een gunst aan de farao, Jakob heeft niets van hem nodig. Hij weet hoe relatief alles is. 130 jaar, en dat noemt hij “dagen weinig in getal”. Hij is niet trots op zijn hoge leeftijd, zoals sommige hoogbejaarden. Hij weet dat hij er niets voor gedaan heeft.
“Vol kwaad” noemt hij ook zijn leven. Is dat somberheid? Nee, het is reeël. Ja, hij heeft 12 zonen en veel vee, maar wat heeft hij niet meegemaakt? Zijn eigen broer Esau wilde hem vermoorden omdat hij hem bedrogen had. Hij werd tegen zijn wil opgescheept met twee vrouwen, en kreeg zo véél familieruzies. Zijn lieve vrouw Rachel is overleden, zijn lievelingszoon was jarenlang vermist… Nee, Jakob weet inmiddels wel dat je het ware geluk niet in deze wereld vindt!
Maar weten wij dat ook? Of gaan we toch helemaal op in het leven híer? Een beetje wereldvreemdheid is zo gek nog niet. Niet als doel op zich, maar als middel om op de Here gericht te blijven met je bestaan. Waarom zou je moeten zijn als iedereen? Voor me zie ik een klein huisje. Een beetje een wereldvreemd huisje – een ouderwetse TV in de hoek die weinig aangaat. De kinderen hebben nogal verouderde telefoons. Voor de deur staat een auto die rijdt maar niet zo mooi is en waar het gezin met moeite inpast. En ze kunnen niet eens elk jaar op vakantie! Ach, wat een ongelukkige mensen… Of niet? Wel nee! In dat huis woont liefde, en de ouders leren hun kinderen te delen. Daar is geld en meedoen niet het hoogste. Pa heeft laatst een carrièrestap afgeslagen, omdat hij dan nog minder tijd voor zijn gezin zou hebben. Daar is de hoogste zorg niet om vooruit te komen in de maatschappij, maar hoe je kinderen en jezelf kunt bewaren op de weg van de Here! En daarom laten ze bepaalde dingen bewust aan zich voorbij gaan.
Een beetje wereldvreemd zijn, is dat erg? Nee hoor! Mijn ouders hadden bijvoorbeeld bewust geen TV, en ik geloof niet dat ik daar een ongelukkige jeugd door heb gehad. Wees maar bewust een vreemdeling. Want wie werkelijk bij de Here hoort, kan hier toch nooit helemaal aarden.

[de wereld niet afschrijven]
Leven als vreemdeling. En dan bedoel ik niet: de wereld afschrijven als boos en zondig, en er niets mee te maken willen hebben. Zo kunnen christenen soms ook doen, en zo moet het niet. Dan denk je alleen aan jezelf. Nee, je leeft nu, in déze plaats, je doet dit werk. God plaatste je daar. Ga er niet in óp, maar trek je ook niet terug. Wees liever zégenend aanwezig. Dat zien we ook bij de oude Jakob. Hij zegent de farao, staat er, twee maal maar liefst. Waarschijnlijk moeten we dan denken aan een zegengroet bij binnenkomst en afscheid. “Moge de HERE u zegenen!”. Jakob treedt die vreemde heidense heerser positief tegemoet. Niet argwanend en wantrouwig. Nee, Jakob staat daar, rustig. Want zijn vertrouwen is in zijn God. Dat is zijn basis. En daarom kan hij zegenen.
Zo mogen ook wij in de wereld staan. Een beetje wereldvreemd misschien, duidelijk niet zoals de heersende cultuur; maar wel: zegenend. Het goede wensend, en het goede doende waar we kunnen. Omdat we zelf leven uit de bron van zegen. Christen-zijn is niet alleen bepaalde dingen niet doen, het is nog veel meer dingen wél doen. Tot zegen zijn voor anderen. En weer de vraag: hoe is dat bij ons?

[slot]
Want komende zondag vieren we hier het Heilig Avondmaal. Daar komt het heel duidelijk openbaar waar je bijhoort. Als je daar zit, dan geef je daarmee aan: mijn burgerschap is bij God. Ik zie uit naar het feestmaal in zijn Koninkrijk, ik hoef niet hier en nu al mijn geluk te vinden. Ik ben een vreemdeling, en aan deze tafel krijg ik voedsel om vol te houden op de pelgrimstocht.
Dát zeg je, door aan de Avondmaalstafel te gaan zitten. En daarom mogen we onszelf beproeven, zoals het formulier zei. Bent u ook een beetje wereldvreemd? Leef je als iemand die hier niet meer thuis is? Of is ten diepste je thuis toch hier, je hoop en je verwachtingen? Ben je werkelijk een vreemdeling? En dan ook: is je aanwezigheid tot zegen voor anderen?
Beproef jezelf maar! En als je dan met schrik bemerkt dat er weinig van te merken is in uw leven, dan is het tijd om daar iets aan te doen. Allereerst: je beschaamd tot de Here wenden en het belijden. Je aan Hem toewijden, voor het eerst of opnieuw. En dan ook daadwerkelijk dingen omgooien – u weet zelf wel welke. Bij de Here is er altijd een nieuw begin! En juist wie opnieuw wil beginnen is welkom aan zijn tafel. Hij roept, geen volmaakte mensen, maar zondaren!
Laten we dan zo toeleven naar de viering van het Heilig avondmaal komende zondag. Laten we er zíjn. En laten we daar die wereldvreemde maaltijd vieren, van weinig brood en weinig wijn. Opdat we des te meer gaan verlangen naar die komende wereld, waar Gods overvloed zal zijn.

Amen