Tags
Lieve mensen, broeders en zusters
[inleiding]
Van middag wil ik u eens meenemen naar de stal in Bethlehem, en dan wil ik wel in het bijzonder focussen op de figuur van Jozef. U kunt zich misschien het tafereel voor de geest halen zoals je dat vaak ziet afgebeeld in kerststallen. Daar is Maria met het kindje, daar zijn herders, en os en een ezel… Maar daar is ook Jozef. Hij is er, maar hij valt niet zo op. Jozef is geen figuur van de voorgrond. Maar hij is er wel!
Jozef is net vader geworden – en tegelijk ook niet. Het kindje, dat weet hij, is niet van hem. Het is Gods kind. Maar toch, in alle opzichten vervult hij de vaderrol. Het moet voor hem net zo bijzonder geweest zijn als voor elke vader die de geboorte van een kind meemaakt. Zo ineens is er zo’n klein mensje op de wereld, dat bij jou hoort. Het kan niet anders of liefde vervult zijn hart. Jezus noemt hij het – want híj gaf het de naam, vertelt Mattheüs, niet Maria. Maria heeft de bevalling doorgemaakt, ze is ongetwijfeld doodmoe, en Jozef is vol zorg voor haar en de baby.
Jozef, hij is er, en ook voor hem moet deze kerstnacht een heel bijzonder moment geweest zijn. Als herders komen storen, en vertellen van een engel, zelfs een hel engelenkoor, zal hij wel hebben teruggedacht aan de engel die hij zelf zag in een droom. “Wees niet bang, Jozef, zoon van David, om Maria tot je te nemen, want het kind dat in haar groeit, is Gods kind”. Lees verder